1.uitgedolven zijn Voorbeeld: ‘Toen ze eindelijk de laatste vore gedolven had, en de bedden proper en net uitlagen stond Manse heel bezweet’ 2.zich uitstrekken Voorbeeld: ‘Door het open raam ontrollen de effene landen die wijd uitliggen, om end om, in de helderheid van de zomerachternoen en de mensen zijn overal dapper aan 't werk Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0023.php