verdedigen werkw. Uitspraak: [ vərˈdedəxə(n) ] Afbreekpatroon: ver·de·di·gen Vervoegingen: verdedigde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft verdedigd (volt.deelw.) beschermen tegen een aanval Voorbeelden: 'je land verdedigen' , 'het doel verdedigen' , 'een standpunt verdedigen' , 'zich verdedigen tegen aanvallers' Antoniem: aanvall...
1) Afhouden 2) Afweren 3) Bepleiten 4) Beschermen 5) Beschutten 6) Defenderen 7) Dekken 8) Goedpraten 9) Handhaven 10) Opkomen 11) Opkomen tegen 12) Opnemen 13) Pleiten 14) Rechtvaardigen 15) Staande houden 16) Verontschuldigen 17) Verweren 18) Verzetten 19) Voorspreken 20) Voorstaan 21) Weerleggen 
afweren; opkomen voor; in rechte bijstaan (toon de herkomst via de etymologiebank)
laten zien dat het zo is vb: hij heeft deze theorie overtuigend verdedigd Synoniemen: aantonen bewijzen uitwijzen staven Tegenstelling: aanvallen
Iemand die zich verdedigt, probeert zich te beschermen. Ook bij sport kun je verdedigen. Bij een voetbalwedstrijd verdedigt de keeper het doel.
•verzet bieden tegen een aanval.
afweren, weerleggen
afweren, weerleggen