voederen werkw. Uitspraak: [ 'vudərə(n) ] Afbreekpatroon: voe·de·ren Vervoegingen: voederde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gevoederd (volt.deelw.) (een dier) voeren (1) Synoniem: voeren (1) Zie ook: voeder Synoniemen: spijzigen te eten geven voeden voer geven voeren 
1) Peisteren 2) Peisteven 3) Voedsel geven 4) Voeden 5) Te eten geven 6) Foerageren 7) Voeren 8) Spijzigen 9) Eten geven 
van voer voorzien
van voer voorzien (toon de herkomst via de etymologiebank)
voedsel geven vb: heb je de varkens al gevoederd Synoniemen: voeren voeden
•voedsel verschaffen aan dieren. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
Voederen is vee van voedsel voorzien. Van vogels heet het voeren. [basiswoordenlijst groep 4]