de wiek zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ wik ] Verbuigingen: wieken (meerv.) 1) elk van de uitstekende bladen van een windmolen die draaien als de wind waait Voorbeeld: 'De meeste windturbines hebben drie wieken.' 2) vleugel op eigen wieken (zelfstandig en onafhankelijk van je ouders) in je wiek geschoten zijn (ge...
1) Watje 2) Lampenpit 3) Windvaan 4) Lampenkous 5) Kous 6) Molenarm 7) Molendeel 8) Draaiend element van een turbine 9) Pit van een waxinelichtje 10) Deel van een kaars 11) Windmolenonderdeel 12) Pit van een theelichtje 13) Pit van een lamp 14) Pit van een kaars 15) Deel van een windmolen 16) Pit 17) Deel van een molen 
Wiek is een Nederlandse jongensnaam. Het betekent `Strijder om een buit`.
vleugel
Zijkanaal in het Veenkoloniale landschap
elk van de balken met latwerk die aan een molen draaien vb: een molen heeft vier wieken
•een vleugel van een windmolen. •een pit van een lamp.
tampon; lampenpit
Een wiek is iets dat wind vangt zoals een vleugel of een molenwiek. [basiswoordenlijst groep 4]
1> in algemene zin visnet dat tot doel heeft de vis naar een bepaald punt, bijvoorbeeld een fuik , te leiden. Ook vleugelnet genoemd. LANGE WIEK : deel van de zegen dat het dichtst bij de viskade blijft. De term hanteert men ondermeer te Gouderak en Moordrecht. Verder gebruikt men ondermeer de term achterzegen . KORTE WIEK : andere term voor de ......