winkelen werkw. Uitspraak: [ ˈwɪŋkələ(n) ] Afbreekpatroon: win·ke·len Vervoegingen: winkelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gewinkeld (volt.deelw.) voor je plezier winkels bezoeken Synoniem: shoppen Synoniemen: boodschappen doen inkopen inslaan shoppen 4 definities...
1) Boodschappen 2) Boodschappen doen 3) Inkopen 4) Inkopen doen 5) Inslaan 6) Shoppen 7) Shopping 1) Inkopen 2) Inslaan 3) Shoppen 4) Statten 
winkels bezoeken om rond te kijken en dingen te kopen vb: op onze vrije zaterdag gaan we altijd winkelen
krinkelen - Voorbeeld: ‘Hier op de kruine had de wind gewerveld en gewinkeld, rispavalje gemoost als een razende zot’
Het zoeken naar of bekijken van handelswaar of bezittingen die te koop worden aangeboden, vooral maar niet alleen door winkels te bezoeken.
Winkels bezoeken en artikelen bekijken. Tijdens het winkelen koopt de consument duurdere artikelen, die minder vaak worden gekocht.