de Zeeuw zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ zɛw ] Verbuigingen: Zeeuwen (meerv.) de Zeeuw - se zelfst.naamw. Uitspraak: [ zɛw - sə ] Verbuigingen: Zeeuwsen (meerv.) iemand die in de provincie Zeeland is geboren of er vandaan komt 
1) Inwoner van Nederland 2) Munt 3) Paardenras 4) Bewoner van Zeeland 5) Zeelander 6) Inwoner van Zeeland 7) Provinciaal 8) Nederlander 
iemand die afkomstig is uit de provincie Zeeland; inwoner van de provincie Zeeland
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] de gewone benaming van den voormaligen Zeeuwschen rijksdaalder, die in plaats van 50 stuivers, er 52 waard was; ja, als hij ongesnoeid en volwichtig was, zelfs 53.
werktuig om zand mee te baggeren. Plaatselijke term voor een zandbeugel .