zelfstandig bijv.naamw. Uitspraak: [ zɛlfˈstɑndəx ] Afbreekpatroon: zelf·stan·dig zonder hulp of steun van anderen Voorbeelden: 'een zelfstandig ondernemer' , 'Hij heeft nooit voor een baas gewerkt en is altijd zelfstandig gebleven.' , 'kinderen opvoeden tot zelfstandige volwassenen' , 'iets zelfstandig besluiten' Antoniem: afhankelij...
1) Absoluut 2) Apart 3) Autonoom 4) Diopatisch 5) Eigenmachtig 6) Essentieel 7) Hypostatisch 8) Independent 9) Intrinsiek 10) Meerderjarig 11) Mondig 12) Onafhankelijk 13) Oorspronkelijk 14) Originair 15) Soeverein 16) Substantieel 17) Volwassen 18) Vrij 19) Wezenlijk 1) Apart 2) Autocefaal 3) Autonoom 4) Eigenmachtig 5) Independent 6) Meerderjarig 7) Mondig 8) Niet steunend op anderen 9) Niet vergezeld 10) Onafhankelijk 11) Op eigen benen 12) Op zichzelf 13) Opzichzelfstaand 14) Originair 15) Realistisch 16) Soeverein 17) Substantief 18) Taalkundige term 19) Uit eigen beweging 
onafhankelijk (toon de herkomst via de etymologiebank)
niet van iemand of iets afhankelijk vb: hij gaat alleen naar school, hij is erg zelfstandig
Als je iets zelfstandig kunt, heb je er geen hulp van anderen bij nodig.
•op zichzelf staand.