1.wankelen, waggelen, zwaaien, wiegelen Voorbeeld: ‘Te Glabeke's zien ze Fons dubbeltoe gebogen, met de handen aan 't hoofd, zwijmelend de weg zoeken naar huis’ 2.dutten, doezelen Voorbeeld: ‘Maar de bomen stonden stil lijk zijn gedachten, versteend in de kleisterende zonnelaai en versmacht in ene lucht van zwijmelende zaligheid en... Gevonden op https://dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0026.php