bewust bijv.naamw. Uitspraak: [ bə'wʏst ] Afbreekpatroon: be·wust 1) opzettelijk Voorbeelden: 'een hoofdstuk bewust overslaan' , 'een bewuste keuze' 2) bedoeld, eerder genoemd Voorbeeld: 'op die bewuste maandag' 3) je bewust zijn van iets (iets beseffen of waarnemen) 'Hij kon zich na de val niet ...
1) Waarvan het eerst gesproken is 2) Expres 3) Met opzet 4) Doelbewust 5) Doordrongen 6) Opzettelijk 7) Zintuiglijk beseffend 8) Besproken 9) Besef hebbend 10) Besef hebbende van 11) Welbewust 12) Kennis dragende van 13) Weloverwogen 14) Wetend 15) Wetende 16) Wetens en willens 17) Kennis van iets hebben 
•iets waarvan kennis is genomen.
bekend, bedoeld
Als je iets met je volle verstand doet, dan doe je het bewust . [basiswoordenlijst groep 5]
bekend, bedoeld
bekend met ; besef hebbende van (toon de herkomst via de etymologiebank)
waarover gesproken is vb: die bewuste dag was ik te laat