
Spreekwoorden: (1914)
Iemand honig om den mond smeren,d.w.z. iemand vleien; hem lieve, zoete woordjes zeggen; gron. iemand lekkeris op de doeme smeren (Molema, 240); mnl. enen smeren, syn. van enen lecken of leckenbaerden, licken omtrent den baert, iemand likken (vgl. n<sup>o<-sup>. 604 en mlat. cui barbam mo...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Iemand honig om den mond smeren,d.w.z. iemand vleien; hem lieve, zoete woordjes zeggen; gron. iemand lekkeris op de doeme smeren (Molema, 240); mnl. enen smeren, syn. van enen lecken of leckenbaerden, licken omtrent den baert, iemand likken (vgl. n<sup>o<-sup>. 604 en mlat. cui barbam mo...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.