de rail zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ rel ] Afbreekpatroon: ra·il Verbuigingen: rails (meerv.) lange smalle metalen baan waarlangs iets rijdt of glijdt Voorbeelden: 'spoorrails' , 'een gordijnrail' iets op de rails zetten (iets voorbereiden en ermee beginnen) Synoniemen: spoorstaaf 
1) Trambaan 2) Deel van een spoorweg 3) Spoorstang 4) Spoorstaaf 5) Deel van een gordijn 6) Reel 7) Gordijnroede 8) Hangt men gordijnen aan op 9) Richel 10) Tramlijn 11) Treinbaan 12) Spoorlijn 13) IJzeren staaf 14) Loopscheen 15) IJzerweg 16) Roe 17) Gordijnophanging 18) Gordijnhouder 19) Stalen spoorstaaf 
spoorstaaf
spoorstaaf; metalen richel voor een gordijn (toon de herkomst via de etymologiebank)
smalle, ijzeren, evenwijdige staven vb: de tram liep uit de rails
Gerolde stalen staven, gewoonlijk T-stukken, die zijn ontworpen om aan elkaar te worden gelegd, gewoonlijk in paren en in parallelle lijnen, om een oppervlak te creëren waar bepaalde vervoersmiddelen over kunnen rijden.
spoorstaaf