taxeren werkw. Uitspraak: [ tɑkˈserə(n) ] Afbreekpatroon: taxe·ren Vervoegingen: taxeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getaxeerd (volt.deelw.) schatten hoeveel iets is Voorbeelden: 'de waarde van een huis taxeren' , 'Kun jij taxeren hoever het nog is naar Parijs?' , 'de kosten taxeren op drieduizend euro' Synoniem: ramen Syno...
1) Aanslaan 2) Afwegen 3) Begroten 4) Beoordelen 5) Beramen 6) Beschuldigen 7) Evalueren 8) Geringschatten 9) Keuren 10) Prijzen 11) Ramen 12) Roemen 13) Schatten 14) Stellen 15) Waarde bepalen 16) Waarderen 17) Wraken 1) Aanslaan 2) Begroten 3) Beramen 4) Evalueren 5) Geringschatten 6) Inschatten 7) Keuren 8) Prijsbepalen 9) Prijzen 10) Ramen 11) Schatten 12) Waardebepalen 13) Waarderen 
schatten (toon de herkomst via de etymologiebank)
zeggen wat het ongeveer is vb: hij taxeerde de waarde op 10 euro Synoniemen: schatten ramen Tegenstelling: calculeren
schatten
Het vaststellen van de waarde van bezittingen voor belastingdoeleinden.
vastgoedrecht: inschatting. Bijv. van de waarde van het te verkopen huis. ...
Het vaststellen van de marktwaarde van een artikel, zoals dat wordt gedaan door schatting door een bevoegd persoon