Begrippenlijst grondbegrippen van de economische wetenschap
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën > grondbegrippen
Datum & Land: 15/02/2007, NL
Woorden: 76
accijns
zie begrippen L.2
afgeleide productiefactor
is kapitaal. Dit is oorspronkelijk niet aanwezig en moet dus eerst gemaakt worden met de oorspronkelijke productiefactoren natuur en arbeid, en met behulp van de reeds eerder geproduceerde kapitaalgoederen. Het produceren met en van kapitaalgoederen wordt omwegproductie genoemd.
aggregatiegraad
is een maatstaf voor de mate van samenvoeging (sommering) van economische grootheden. Een hoge aggregatiegraad houdt in dat een bepaald economisch begrip veel omvattend is. De macro-economie is de hoogste aggregatiegraad, de micro-economie de laagste.
alternatief aanwendbaar
betekent dat de middelen op verschillende manieren gebruikt kunnen worden.
arbeid
is de mens als productiefactor. Het is ook een oorspronkelijke productiefactor, waarvan de kwaliteit door veel zaken bepaald wordt, zoals scholing. De beloning voor de productiefactor arbeid is loon.
autarkie
betekent dat een land economisch onafhankelijk is van het buitenland.
automatisering
houdt in dat niet alleen lichamelijke arbeid wordt vervangen door machines, maar ook niet-lichamelijke arbeid. De mens wordt volledig vervangen op het terrein van het besturen en controleren van het productieproces. Zie ook diepte-investeringen begrippen L.6
bank
is een dienstverlenende onderneming op financiëel gebied.
behoeften
alle wensen die men in vervulling wil zien gaan. De behoeften zijn niet te meten maar wel naar dringendheid te rangschikken. De behoeften behoren tot de data van economie.
Een grootheid die alleen naar dringendheid te rangschikken is noemt men ook wel een ordinale grootheid.
belastingen
worden door de overheid opgelegd aan belastingplichtigen, zonder dat daarvoor een directe tegenprestatie van de overheid tegenoverstaat. Is dit wel het geval dan spreekt men van een retributie, (bijvoorbeeld tolgeld, havengeld, wegenbelasting, school- en collegegeld).
Benelux
is een samenwerkingsverband op economisch gebied tussen België, Nederland en Luxemburg, opgericht in 1944 als douane-unie, en in 1957 als doelstelling een economische unie.
bestedingen
zijn alle uitgaven die gedaan worden om behoeften te bevredigen.(Zie ook L.3 effectieve vraag)
bestedingsinflatie
zie begrippen L.3
betalingsbalans
is een overzicht van ontvangsten uit en betalingen aan het buitenland over een periode van een jaar. Zie ook begrippen L.10
betalingsverkeer
alle betalingen, nodig om de gekochte goederen en diensten te kunnen betalen, vormen samen het betalingsverkeer. Men onderscheidt het binnenlands en buitenlands betalingsverkeer.
branchevervaging
is het doorbreken van de grenzen van afzonderlijke branches. Bijvoorbeeld de supermarkten, die vaak begonnen als kruidenier, werden levensmiddelenbedrijven doordat ze brood, melkproducten, vlees en groenten gingen aanbieden. De branchevervaging ging nog verder, door het aanbod van cosmetica, tijdschriften, bloemen en textiel.(Zie ook parallellisatie, begrippen L.6)
commerciële economie
houdt zich bezig met de relatie tussen koper en verkoper. Een belangrijk onderdeel van de commerciële economie is de marketing.
conjuncturele werkloosheid
de oorzaak van de werkloosheid ligt bij de vraagzijde van de economie. Zie begrippen L.3
consument
iedereen die goederen koopt om daarmee in behoeften te voorzien
consumeren
is het aankopen van goederen door de consument.
datum/ data van de economie
een datum is een feit dat voor een wetenschap (zoals de economie) een belangrijke factor is, maar het verklaren van dat feit wordt aan andere wetenschappen overgelaten. Concreet vormen zij de grenzen van een wetenschapsgebied. De data van de economie zijn: de behoeftenschema`s, hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren, economische orde, en de stand van de technische kennis.(N.B. de hoeveelheid van de productiefactor kapitaal is geen datum, immers het investeren is een economische grootheid waarover de economie als wetenschap iets over moet kunnen zeggen.)
dienst /diensten
diensten zijn niet tastbare zaken.Het kenmerkend verschil tussen een concreet goed en een dienst is dat een dienst niet op voorraad geproduceerd kan worden.
dumping
is het verkopen van goederen in het buitenland tegen lagere prijzen dan in eigen land.
duurzame consumptiegoederen
zijn goederen die langere tijd meegaan. Het zijn consumptiegoederen, omdat ze door de consument zijn aangeschaft. Men spreekt ook wel van gebruiksgoederen. Zijn de consumptiegoederen niet-duurzaam, dan spreekt men van verbruiksgoederen.
Tegenwoordig heeft het begrip duurzaam meer de betekenis gekregen dat het niet (of minder) schadelijk is voor het milieu. Een voorbeeld is dat in de strijd tegen het broeikaseffect meer geinvesteerd moet worden in duurzame energie.
econometrie
is het wiskundig en statistisch beoefenen van de economische wetenschap. In de econometrie probeert men de economische verschijnselen doormiddel van wiskundige modellen te kwantificeren (= uit te drukken in getallen). In Nederland houdt het Centraal Planbureau zich hier vooral mee bezig.Zie ook begrippen L.9
economie
is de wetenschap die de mens bestudeert in zijn streven zijn behoeften te bevredigen met schaarse alternatief aanwendbare middelen. Naast de betekenis van wetenschap wordt het woord economie gebruikt als een economische situatie in een land. De economische wetenschap is, net als de natuurwetenschappen, een empirische wetenschap. Dat betekent dat men een bepaald object bestudeert (en liefst mee experimenteert), en dat object is dus de mens. Alleen zijn economische experimenten onder laboratorium omstandigheden nauwelijks mogelijk. Laboratorium omstandigheden betekent dat men gewenste grootheden varieert, en alle andere omstandigheden zorgvuldig constant houdt, opdat men oorzaak en gevolg op het spoor komt. Bij economische beweringen dient men hier rekening mee te houden, dat uitgaande bepaalde vooronderstellingen, het resultaat alleen geldt onder bepaalde constant gedachte omstandigheden. Deze voorwaarde noemt men de ceteris paribus clausule, wat letterlijk betekent: al het overige is constant..
economisch principe
betekent dat elk individu er naar zal streven om met zo weinig mogelijk offers een gewenst niveau van bevrediging van de behoeften probeert te bereiken.
economische goederen
zijn alle goederen die schaars zijn
economische kringloop
zie begrippen L.2
economische orde
is de manier waarop het economisch leven is georganiseerd. Zie ook begrippen L9
endogene grootheid
zie begrippen L.3
exogene grootheid
zie begrippen L.3
gebruiksgoed
zie duurzame consumtiegoederen.
geld
is alles wat algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel. Zie ook begrippen L.4
goed - goederen
zijn alle zaken die nuttig zijn. Hierbij gaat het om zowel tastbare als om niet-tastbare zaken zoals diensten.
hoogconjunctuur
is een situatie van overbesteding. Zie begrippen L.3
huishouding
is een economische eenheid, die zelfstandig opereert. Bijvoorbeeld een gezin, een organisatie, of bedrijf, of de overheid.
interest
is de beloning voor de productiefactor kapitaal. Het is in feite de prijs voor het gebruik van geleend vermogen (krediet). Meestal wordt het woord rente gebruikt. De kredietverlener (crediteur) verwacht een bepaalde vergoeding, die afhankelijk is van de kredietwaardigheid van de kredietnemer (debiteur), de looptijd van het krediet en het verwachte niveau van inflatie (geldontwaarding).
investeren
is het aankopen van goederen door de producent. Per definitie zijn deze goederen kapitaalgoederen, hetzij vast of vlottend. (zie ook begrippen L.2) De productie van kapitaalgoederen is omwegproductie, waarvoor (strikt economisch gezien) gespaard moet worden. Sparen in de betekenis van `afzien van consumptie`, opdat er productiefactoren vrij komen om de kapitaalgoederen te kunnen maken.
kapitaal
wordt in de algemene economie meestal opgevat als reëel kapitaal, d.w.z. goederen als productiefactor, integenstelling tot geldkapitaal dat een som geld is (vermogen). Kapitaal is een afgeleide productiefactor.
kapitaalgoed
is een goed dat door de producent is aangekocht, en bestemd is om er mee te produceren. Een kapitaalgoed is een (afgeleide) productiefactor. Men spreekt ook wel over reëel kapitaal. Zie ook begrippen L.2
laagconjunctuur
is een situatie van onderbesteding. Zie de begrippen L.3
loon
is de beloning voor de productiefactor arbeid. Hier vallen alle andere namen onder, die beloningen inhouden voor arbeid, zoals bijvoorbeeld: salaris, vakantiegeld, bonus, 13e maand, gratificatie, honorarium, wedde, etc..
macro-economie
is dat deel van de economische wetenschap dat de samenhang bestudeert tussen de zogenaamde geaggregeerde economische(zie begrippen L.2) grootheden. Bijvoorbeeld de hoogte van het nationaal inkomen, de nationale consumptie, saldo op de betalingsbalans etc.
meso-economie
bestudeert de economische processen op bedrijfstakniveau. De overgang van micro- naar meso-economie is niet precies aan te geven. Meso-economie heeft een hogere aggregatiegraad dan micro-economie, maar een lagere dan de macro-economie.
micro-economie
is dat deel van de economische wetenschap dat de samenhang bestudeert tussen de individuele economische grootheden. Bijvoorbeeld het verklaren van (de hoogte van) de prijs van een bepaald goed is. Omdat dit voorbeeld zo kenmerkend is voor de micro-economie wordt dit deel van de economische wetenschap ook wel de `prijstheorie` genoemd.
middelen
zijn goederen en diensten.
model
is een vereenvoudigde wergave van de werkelijkheid.Zie ook begrippen L.3
nationaal inkomen
zie begrippen L.2
nationaal product
zie begrippen L.2
natuur
betreft als productiefactor alle soorten natuurlijke hulpbronnen zoals grond, natuurlijke hulpbronnen zoals klimaat, viswater, delfstoffen (in de grond) etc.. N.B.de delfstoffen, die reeds gewonnen zijn, behoren tot het vlottend kapitaal!
niet-duurzame consumptiegoederen
zijn goederen die na aanschaf in éénkeer worden verbruikt.
nut - nuttigheid
is het vermogen van een goed om in behoeften te voorzien.
omwegproductie
is de productie met behulp van de afgeleide productiefactor kapitaal. Eerst moet het kapitaalgoed gemaakt worden, dan pas kan met de productie van het voor consumptie bestemde goed begonnen worden.
ondernemer
combineert de drie productiefactoren. Zie de ondernemersactiviteit.
ondernemersactiviteit
is de opvatting dat het ondernemen, het (economisch)risico durven nemen, een aparte productiefactor is. Hier hebben niet alle economen (economisten) dezelfde opvatting over. Steeds meer economen beschouwen de ondernemersactiviteit als een vorm van arbeid. Wordt de ondernemersactiviteit als een aparte productiefactor gezien, dan kan men de winst als de beloning voor deze productiefactor beschouwen.
oorspronkelijke productiefactoren
zijn natuur en arbeid. Kapitaal noemt men de afgeleide productiefactor, de productie hiervan noemt men ook wel omwegproductie.
open economie
zie begrippen L.2
pacht
is de beloning voor de productiefactor natuur.
producent
zie ondernemer.
produceren
is het combineren van productiefactoren, waarbij goederen (en dus ook diensten) worden voortgebracht, of voor consumptie geschikt gemaakt worden. De nuttigheid van een goed wordt verhoogd. Een verouderde opvatting is dat economisch gezien alleen sprake is van productie, als dit voor de markt (voor verkoop) bestemd is. Bijvoorbeeld zelf aardappelen verbouwen in een volkstuin, (omdat dat dus niet voor de handel is), zou economisch dan geen productie zijn. Veel economen zijn het hier nier mee eens. Wel is het zo dat niet alle productie meetbaar is, en derhalve niet in het nationaal product wordt opgenomen. Dit zelfde geldt voor vrijwilligerswerk. Zodra hetzelfde werk officiëel wordt betaald, wordt het ook tot het nationaal product gerekend.
productiefactor
is een middel waarmee geproduceerd kan worden. Er worden drie productiefactoren onderscheiden: natuur, arbeid en kapitaal . De eerste twee noemt men oorspronkelijk, en kapitaal noemt men de afgeleide productiefactor. De opvatting dat er nog een vierde productiefactor zou zijn, de ondernemersactiviteit, wordt door veel economen als onjuist gezien.
rente
is de prijs voor krediet. Men kan de rente globaal indelen naar geldmarktrente (deze korte rente betreft leningen met een looptijd korter dan een jaar) en kapitaalmarktrente (de lange rente met een looptijd langer dan een jaar).
Zie ook het begrip interest
schaars
iets is schaars als er productiefactoren voor moeten worden aangewend (opgeofferd), die voor iets anders gebruikt kunnen worden. Deze productiefactoren worden dus ontrokken aan hun alternatieve aanwendbare richting.
schaarste
is de spanning tussen de middelen en de behoeften, in feite dus welvaartstekort.
sectoren
zie begrippen L.2
subsidie
zie begrippen L.2
vast kapitaal
zijn kaptitaalgoederen die meerdere productieprocessen- -perioden meegaan..Zie ook begrippen L.2
verbruiksgoed
zie niet-duurzameconsumptie goederen
vlottend kapitaal
zijn kapitaalgoederen die slechts één productieproces- -periode meegaan. Zie ook begrippen L.2. De handelsvoorraad van een ondernemer behoort dus tot het vlottend kapitaal, omdat ze maar één verkoopproces meegaan. Een BigMac in de keuken bij MacDonalds is dus een (vlottend) kapitaalgoed, omdat die nog in bezit is van de producent.
vrije goederen
zijn goederen die niet schaars zijn. Bijvoorbeeld water, lucht, wind, zonlicht en de ongerepte natuur, maar door de negatieve externe effecten verdwijnen steeds meer vrije goederen. Bijvoorbeeld drinkwater is schaars omdat het gezuiverd moet worden; er moeten offers gebracht worden.
vrijwilligerswerk
zijn alle werkzaamheden die niet gericht zijn op het verwerven van een inkomen.
welvaart
is de mate waarin de behoeften bevredigd (kunnen) worden. In formulevorm zou men dit kunnen schrijven als middelen gedeeld door de behoeften. Dit is geen formule waarmee gerekend kan worden, omdat de behoeften niet te meten zijn. Toch ziet men met deze formule de betrekkelijkheid van het welvaarstbegrip, omdat als niet alleen de middelen toenemen maar ook de behoeften, dat dan de welvaart niet hoeft te stijgen! Deze betrekkelijkheid wordt nog duidelijk wanneer men onderscheid maakt in welvaart in enge zin en in ruime zin. Sommigen beweren dat het inkomen eigenlijk te hoog is, omdat geen of onvoldoende rekening wordt gehouden met de negatieve extere effecten. Anderzijds kan men beweren dat het inkomen eigenlijk te laag is, omdat geen rekening wordt gehouden met het de onbetaalde arbeid (vrijwilligerswerk, vriendendiensten, zelfklussen), en het zwart werken.
welvaart in enge zin
hier wordt alleen gekeken naar de materiële productie van goederen en diensten, en wordt geen rekening gehouden met de (negatieve) externe effecten, zoals de milieuvervuiling.
welvaart in ruime zin
hier wordt niet alleen gekeken naar de materiële productie van goederen en diensten, maar men houdt nu ook rekening met de externe effecten, zoals de milieugoederen (zowel positief als negatief).
winst
is de opbrenst minus de kosten in een bepaalde periode. Het is de beloning voor het ondernemersrisico. Ook zijn er economen die het opvatten als de beloning voor de productiefactor ondernemersactiviteit.