Flopclass - Communicatie begrippen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Communicatie
Datum & Land: 15/05/2007, BE
Woorden: 68
Actief publiek (active audience)
Deze term ontstond in de context van de herziening van de ideeën i.v.m. het massapubliek. Het media-publiek is in verschillende mate selectief, gemotiveerd en bestand tegen invloed. De soort en mate van publieksactiviteit is zeer relevant voor elk media-effect. Publieksactiviteit is in detail bestudeerd in de traditie van 'uses and gratifications' (gebruik en voldoening) evenals in 'reception analysis' (ontvangstanalyse).
Agenda-setting
Proces van (bedoelde of onbedoelde) media-invloed waarbij de belangrijkheid van gebeurtenissen, kwesties of personen bij het publiek bepaald wordt door de verslaggeving in de media. Hoe meer media-aandacht , hoe meer belang het publiek aan iets hecht. De media beïnvloeden enkel waarover de mensen denken en niet wat ze denken. Agenda-setting is vooral van toepassing op politieke communicatie en verkiezingscampagnes. Ondanks de bijna-zekerheid dat agenda-setting plaatsvindt, is het moeilijk te bewijzen, want media nemen hun prioriteiten zowel van de publieke opinie als van politiekers. (zie ook framing)
Bias of vertekening
Elke tendens in de nieuwsverslaggeving naar afwijking van accurate, neutrale, gebalanceerde en onpartijdige weergave van de realistische gebeurtenissen en sociale werkelijkheid. Onderscheid tussen bedoelde en onbedoelde vertekening. De vertekening stamt vnl. van partijdigheid, voorspraak (verdediging) of ideologisch standpunt van de media of bron. (Zie ook objectiviteit) Birmingham School Verzamelnaam voor de auteurs geassocieerd met de 'Centre for Contemporary Cultural Studies' (CCCS) aan de Birmingham Universiteit in Engeland. Deze is gevestigd in de jaren '60. Oprichter : Richard Hoggart samen met Stuart Hall. Het werk van deze school was van belangrijke invloed op de ontwikkeling van de kritische culturele studies, zoals 'reception research' (ontvangst-onderzoek) en 'feminist media studies' (feministische media studies)
Broadcasting (uitzenden)
Transmissie van radio en tv signalen in de lucht via vaste transmitters op aarde met een beperkt bereik. (reeds voor opkomst van kabel- en satellietsystemen). Bedoeld voor vrije ontvangst. Vnl. gefinancieerd door reclame en ontvangstlicencies. Gerund door legale en regelgevende regimes; zij wijzen licencies toe en controleren de prestaties. Enige feitelijke belangrijke medium in publieke of gouvernementele handen in niet-socialistische samenlevingen. (Zie ook public service broadcasting)
Campagne (campaign)
Geplande poging om publieke opinie, gedrag, attitude en kennis te beïnvloeden ten behoeve van een persoon, institutie, topic of oorzaak. Hiervoor worden verschillende media gebruikt, gedurende een specifieke tijdsperiode. Belangrijkste campagnetypes: reclame, politieke campagne, publieke informatie, liefdadigheid. Publieke campagnes zijn meestal gericht naar sociaal erkende doelgroepen. Ze zijn gebaseerd op onderzoek en onderworpen aan evaluatie van succes.
Catharsis
Een type van effect van tragische of gewelddadige fictie en drama dat het publiek gezuiverd van emoties en bevrijd van elke drang om beïnvloed te worden door de afgebeelde acties achterlaat. De term is afkomstig van Aristoteles en werd terug in de mond genomen door onderzoekers van media-geweld die het gebrek aan gedragsgevolgen ermee bedoelden. Hoewel het plausibel is, is het toch nooit aangetoond of gemeten.
Convergentie (convergence)
Het proces van samenkomen of gelijker worden. Meestal wordt deze term gebruikt voor de convergentie van media technologieën als resultaat van 'digitalization' (computerization). Voor productie, verwerking en transmissie zijn de onderscheiden kenmerken zeker van belang. Toename in convergentie wordt gebruikt als argument voor media-deregulering. Nochtans is er een tendens naar meer diversificatie (dus minder convergentie); als je kijkt naar apparaten bijvoorbeeld. Eigen voorbeeld van convergentie: een computer waarop je films kan bekijken, internetten, afdrukken, tekstverwerking… alles komt dus samen in 1 toestel.
Communicatie
Het centrale idee is dat het een proces van verhoogde uniformiteit tussen de deelnemers is, op basis van het zenden en ontvangen van boodschappen. Er is theoretische onenigheid of het uitzenden van boodschappen op zich beschouwd kan worden als communicatie, zonder bewijs van ontvangst, effect of gevolg. Twee belangrijkste dimensies:
* mate van respons of feedback (1-richting vs interactief proces)
* mate waarin communicatieve relatie ook een sociale relatie is In het algemeen verhogen moderne technologieën de mogelijkheden en de waarschijnlijkheid om communicatie los te maken van elke sociale basis.
Commodificatie
Afkomstig uit de Marxistische theorie (/> alle entiteiten hebben materiële geldwaarde) In relatie tot de media zijn er twee aspecten:
1. Behandeling van alle media-boodschappen als koopwaar op de mediamarkt.
2. Ook het het publiek kan behandeld worden als koopwaar. Het wordt nl. verhandeld aan de adverteerders a.d.h.v. kijkcijfers of andere marketingcriteria. (Zie ook Marxisme)
Culture
Tegenwoordig verwijst men vaak hiernaar als de symbolische artefacten die de media-industrie produceert. Maar eigenlijk houdt het ook een bredere verwijzing in naar de gewoonten, gebruiken en bedoelingen in associatie met het massacommunicatieproces Soms refereert men naar het 'geloof' of de 'ideologie' (superstructures) van een bep. maatschappij. die de context voor media-operaties biedt.
Cultural studies
Dit is een theorie die aanvankelijk media- en communicatiestudies overlapte, maar nog een bredere kijk heeft op culturele ervaringen en symbolische expressie. Sterk humanistisch georienteerd, vooral gefocust op 'popular culture' (vooral : jeugd) Ontstaan in GB, nu internationaal, onafhankelijk geworden van media- en cw.
Discourse analysis
Het centrale idee is dat communicatie zich voordoet via 'text and talk', aangepast aan de sociale locaties, onderwerpen en soort van deelnemers. = interpretative communities Critical disc. an. onderzoekt de dominatie van onderliggende ideologieën en gevoelens in gesprekken, teksten… (invloed van de interpretative communities)
Digitalization
Algemene term voor de elektronisatie van datatransmissie, gegevensopslag en verwerking. Maakt gebruik van de binaire code en vormt daardoor de basis voor de convergentie van de media. Wordt vooral gezien als de tendens naar digitale transmissie. Dit heeft geleid tot toenemende interactiviteit.
Diffusion of news
Proces van de verspreiding van nieuws binnen een popûlatie, via massamedia of persoonlijk conatct (met of zonder inmenging van de media). Belangrijke aspecten: de graad en snelheid van verspreiding in relatie met het soort van gebeurtenis, en het relatieve gewicht van de massamedia en persoonlijke bronnen in dit proces.
Diffusion of innovations
Dit is het proces van de verspreiding van nieuwe technologie, info of ideeën. Het heeft een 'S-Patroon', nl. een trage start, snelle overneming en dan een lange staart. Media spelen met de verspreiding hiervan een belangrijke, secundaire rol en voorzien zelf ook in zaken die verspreid kunnen worden via dit S-patroon. (primair: persoonlijk voorbeeld en gekende autoriteiten)
Diversity
De graad van verschil in een bepaalde dimensie. Toegepast op massamedia : bv. inhoud verzonden boodschappen, eigenaarsstructuur… (binnen elke dimensie gaat men dan de graad van diversiteit meten) Het wordt ook geassocieerd met vrijheid, gelijkheid, keuze, verandering en toegang.
Effects of media
De gevolgen van de werking van of blootstelling aan massamedia (gewild of ongewild). Meestal worden minstens 3 soorten effecten onderscheiden: behavioristische, attitudinale (of affectieve) en cognitieve effecten. Ze veschillen in de mate van doeltreffendheid.
Entertainment
Is een tak van de mediaproductie en -consumptie en heeft een amusementsfunctie. Het heeft soms ook betrekking op de diversie zelf, dan kan het dus ook over andere genres gaan zoals nieuws, reclame of opvoeding. Entertainment krijgt een problematisch karakter wanneer verslaving aan entertainment het informatieve gebruik van de media uitsluit of wanneer entertainment in de realiteitssfeer terechtkomt. Vb: nieuws is hier onderhevig aan. Men spreekt hier van 'infotainment' als resultaat.
Fourth estate
Een term die door historicus Thomas Carlyle wordt toegeschreven aan Edmond Burke, deze vond dat de macht van de pers op z'n minst gelijk is aan de andere 3 machten in het Engelse imperium: Lords, Commons en Clergy (=the three estates of the Realm) Het werd een conventionele term om journalisten te beschrijven in hun rol als reporters en waakhonden over de regering.
Freedom of the press
Dit is een fundamenteel principe dat wettelijk alle burgers het recht geeft om te publiceren zonder censuur bij voorbaat of toestemming van een autoriteit en zonder angst of kans op vergelding. Het moet wel toegepast worden binnen de wet en met respect voor anderen. Het wordt aanzien als een fundament van de democratie. In de praktijk wordt de persvrijheid echter vaak beperkt door (economische) barrières voor toegang tot de publicatiemiddelen.
Frankfurt school
Deze naam wordt toegepast op de wetenschappers die aanvankelijk in het 'Frankfurt Institute of Social Research' werkten en die later naar de VS emigreerden toen de Nazi's aan de macht kwamen. Het centrale project van deze groep was de kritische analyse van de moderne cultuur en samenleving volgens Marxistische traditie. Hoofdfiguren zijn Theodor Adorno, Max Hockheimer, Herbert Marcuse en Leo Lowenthal (allen zeer belangrijke figuren ivm de ontwikkeling van de kritische theorie en de media en cultuur studies) Ze hadden een zeer pessimistische kijk op de 'massacultuur'.
Framing
2 hoofdbetekenissen:
1: De manier waarop journalisten het nieuws inkaderen (in een vertrouwd kader en in overeenstemming met latente meningen)
2: Het effect van framing op het publiek (het publiek wordt verondersteld de referentiekaders over te nemen en de wereld dus op de zelfde manier te gaan zien)
Functional analysis
Deze theorie behandelt de werking van de massamedia als noodzakelijk voor de werking van elk sociaal systeem (samenleving). De voornaamste functie die toegeschreven wordt aan de media is bijdragen tot de sociale cohesie en integratie. In dit licht kan men de media als functioneel (pos) of disfunctioneel (neg) zien. De theorie is vaak opzijgelegd door een gebrek aan analyse en omdat ze er niet in slaagt om sociaal conflict en verandering te verklaren Ze biedt wel verklaringen voor vragen over integratie en onafhankelijkheid
Gatekeeping
De algemene term voor nieuwsselectie door reporters in nieuwsorganisaties. Er zijn verschillende criteria om nieuws door de 'gates' te laten, het belangrijkste daarvan is de nieuwswaardigheid. Hoofdvragen gaan over de toegepaste criteria en de vertekening.
Genre
Algemene term voor elk type of elke categorie van media-inhoud. Het kan ook toegepast worden op subcategoriën in fictie, film,… Het is goed bruikbaar in analyses daar genres vaak specifieke decodeerregels hebben. Bij een bepaald genre worden dus bepaalde verwachtingen gewekt.
Globalization
Dit is het proces waarbij de locatie van productie, transmissie en ontvangst van media-inhoud niet meer geografisch vaststaat. Gedeeltelijk door nieuwe technologie, maar ook door de nieuwe internationale mediastructuur en organisatie. Dit proces heeft veel culturele consequenties, vnl de delocalisatie van inhoud en de ondermijning van locale culturen. Positief is dat de culturen nieuwe impulsen krijgen en creatieve bastaarden ontstaan; negatief is dat de culturele identiteit, autonomie en integriteit bedreigd wordt. De nieuwe media worden gezien als versnellers van het globalisatieproces.
Hegemony
Deze term wordt geïntroduceerd door de Italiaanse Marxistische theoreticus Antonio Gramsci. het beschrijft een zekere soort macht die ontstaat uit alomvattende ideologische tendensen van de massamedia om machtssystemen te steunen en oppositie en botsende opvattingen uit te sluiten. Het is een soort dominante consensus die op een verborgen manier werkt en zonder dwang.
Human interest
Dit is een type van 'format' dat op persoonlijke acties en consequenties focust en dramatische, humoristische en narratieve steilen gebruikt. Het gaat vooral over alledaagse emoties en gebeurtenissen. (zie tabloidization en commercialization)
Hybridization
Het proces waarbij nieuwe culturele vormen worden samengesmolten uit verschillende elementen; vooral een combinatie van vreemde of geïmporteerde vormen en locale of traditionele culturen. (geassocieerd met globalisatie)
Ideology
Een georganiseerd geloofssysteem of een verzameling van waarden die verspreid of versterkt worden door communicatie. Dit gebeurt vaak onbewust, de meeste media-inhoud doet dit veelal impliciet via het selectief benadrukken van bepaalde waarden en normen. ('preferred reading' in encoding-decoding-theorie) Vaak wordt de nationale cultuur die voorziet in de context van het mediasysteem gereflecteerd, maar vaak ook de klassepositie en de kijk van degenen die de media in handen hebben.
Identity
De specifieke typering van een persoon, plaats… door anderen of jezelf, volgens biografische, sociale, culturele of andere karakteristieken. Communicatie is noodzakelijk voor de vorming van identiteit. Maar tegelijkertijd kan het de identiteit ook ondermijnen. (massacommunicatie is hier maar één van de vele factoren)
Intertextuality
Dit verwijst naar de tendens van verschillende mediateksten om naar elkaar te verwijzen op verschillende niveaus en over verschillende genres en ook naar het proces waarbij lezers betekenisvolle verbindingen maken over formele grenzen van tekten en genres heen. Deze verbindingen gaan van mediateksten tot materiële consumptievoorwerpen dmv merking en verkooppromotie. Reclame maakt veel doelbewust gebruik van intertekstuele verbindingen. Conversationele teksten van het mediapubliek verlengen de invloed van de originele teksten in het dagelijkse leven en taal.
Internet
Het wereldwijde systeem van onderling verbonden netwerken die gebruik maken van de telecommunicatie-infrastructuur die nu een groot aantal types van op computergebaseerde communicatie-uitwisseling ondersteund, waaronder raadpleging van databanken , websites en homepages , conversaties, e-mail , verschillende soorten electronische handel en financiele transacties… Het internet neemt stapsgewijs vele functies van traditionele massamedia over. (bv reclame, nieuws) Toegang tot het internet is nog steeds beperkt door de gerbruikskosten en taalbarrieres , cultuur en computerkennis.
Interactivity
Het vermogen voor wederzijdse , twee-richtings communicatie die men kan toewijzen aan een communicatiemedium of relatie. Een wisselwerking laat wederzijdse aanpassing, co-oriëntatie , nauwkeurige controle en grotere efficiency toe in de meeste communicatie relaties en processen. De meest bepalende eigenschap van de nieuwe media is hun hoge wisselwerkingsgraad , die mogelijk is door de verhoogde digitalisatie.
Inhoudsanalyse (content analysis)
Techniek voor systematische, kwantitatieve en objectieve beschrijving van media-teksten. Nuttig voor output-classificatie, het zoeken van effecten en het maken van vergelijkingen tussen media, over de tijd of als vgl. tussen inhoud en realiteit. Inhoudsanalyse is niet geschikt om onderliggende betekenissen van inhoud te ontdekken, maar kan wel aanwijzingen leveren voor de kwaliteit van media.
Information
In de brede zin: de inhoud van alle zinvolle communicatie Specifieker (nog losjes): betrouwbare feiten uit de echte wereld (opinies&reportages) Nog specifieker: gecommuniceerde data die waardoor onderscheid gemaakt in sommige domeien van de realiteit, zodat de ontvanger meer zekerheid krijgt. (eliminatie ofzo)
Journalistiek (Journalism)
Letterlijk: het product of het werk van professionele 'nieuws-mensen'. Als product: informatieve verslagen over recente of huidige gebeurtenissen of dingen waar het publiek zich voor interesseert. In deze zin is journalistiek een ander woord voor nieuws dat up-to-date, relevant, geloofwaardig en interessant probeert te zijn voor een bepaald publiek. Als werkproces: de term heeft gemengde bijklanken, die de onzekerheid van de status van het vak weerspiegelen. Er zijn verschillende stijlen en scholen van journalistiek die zich van elkaar onderscheiden dmv hun doel, publiek en nationale mediacultuur.
Knowledge gaps (kenniskloven)
Deze term is ontwikkeld om de structurele verschillen in informatieniveaus tussen groepen in de samenleving aan te duiden. De originele belofte van de massamedia was dat ze de kloof tussen informatierijken en informatie- armen zouden dichten. Dit heeft veel onderzoekers gestimuleerd om te onderzoeken in hoeverre dit is gebeurd en welke mediatypes gebruik maken van en welke condities geassocieerd worden met zulk effect (of zijn tegengestelde, verbreding van de kloof). Het uiteindelijke resultaat is dat de kranten beter de kloof dichten dan televisie. Huidige verwachtingen houden in dat de nieuwe media de kloof eerder verbreden door hun betere beschikbaarheid voor degene die reeds beter geïnformeed zijn.
Kritische theorie (critical theory)
Algemene term voor de late Marxistische versies over de rol van de massamedia in het onderhouden van een dominante ideologie of hegemonie. (origines meestal in Frankfurt School, maar varianten)
*culturele vormen: associatie met de structurele en betekenis interpretaties van teksten, ontvangstanalyse en ook etnografie.
*politiek-economische vormen: associatie met structuren, eigenaars en controle van de media. Vaak wordt de kritische theorie gezien als een alternatief voor empirische, gedrags- of wetenschappelijke benaderingen (in de studie van massamedia) omdat het normatief is, het suggereert een andere en betere maatschappijvorm en mediasysteem.
Life-style
Dit idee heeft een lange geschiedenis in het commerciële marktonderzoek en is verwant met theoriën over smaak en familiale afkomst ontwikkeld door Pierre Bourdieu. Het verwijst naar persoonlijke consumptiepatronen en verschillende soorten smaken die algemeen zelf gekozen zijn , maar die ook gedeeld worden met anderen. Deze patronen kunnen relatief onafhankelijk zijn van sociale klasse en materiële omstandigheden ondanks ze waarschijnlijk gevormd worden door een aantal externe factoren, waaronder inkomen, leeftijd, opvoeding, sociaal milieu en visie. Een life-style kan een uitdrukking van individuele identiteit zijn, maar voor de media kan het ook een middel zijn voor het maken en beheren van consumentenmarkten . (Zie ook taste culture)
Mass society
Een vorm van samenleving die theoretisch geïdentificeerd wordt als gedomineerd door een klein aantal wisselwerkende elites die de levensomstandigheden van velen controleren, vaak dmv overtuiging en manipulatie. De term is voor het eerst toegepast op het na-oorlogse amerika door radicale critici (Mills) en door politieke theoretici op Europese gemeenschappen die onder de greep van het fascisme en het communisme vielen. Grootschalige een gecentraliseerde vormen van sociale organisatie zijn typisch, samengaand met gevoelens van anomie en machteloosheid. De massamedia zijn noodzakelijke instrumenten om de massagemeenschap te bekomen en te onderhouden.
Mass (massa)
Een heel grote en vormeloze set van individuen die zich gelijk gedragen, onder externe invloed, en door hun would-be manipulatoren gezien worden alsof ze geen aparte identiteit, organisatievorm, kracht, autonomie, integriteit of zelfbepaling hebben. (manier om het mediapubliek te zien) Het wordt gebruikt met dezelfde negatieve connotatie als veel aanleunende uitdrukkingen zoals massagedrag, massamening, massaconsumptie, massacultuur, massagemeenschap... en natuurlijk massacommunicatie op zich.
Mass Culture (massacultuur)
Toen de term in de omloop was (1930-1970), beschreef het de 'cultuur van de massa'. Dit betekende vooral de 'lagere' vormen van entertainment en fictie die de ongeschoolden en 'onculturele' meerderheid aansprak, in tegenstelling tot de 'hogere cultuur' van de meerderheid. De culturele veranderingen en nieuwe percepties van populaire cultuur hebben de betekenis van deze term veranderd en hebben hem grotendeels overbodig en ongewild gemaakt. Toen het gebruik ervan gangbaar was , was het eerder ideologisch dan empirisch geldig , aangezien eigenlijk heel veel mensen deelnamen aan tenminste een paar aspecten van massacultuur.
Marxisme
Een theorie gebaseerd op het werk van Karl Marx, volgens wie menselijke vooruitgang plaatsvindt op basis van conflict tussen verschillende klassen, wiens dominante macht afhangt van het eigendom van productiefactoren (materialen, kapitaal...) De dominante klasse buit de andere klassen uit om hun winst en omzet te maximaliseren. De massamedia zijn hierin relevant in de voorstelling dat de media een ideologisch goed zijn dat kan gebruikt om de positie van de dominante klasse te verdedigen of aan te vallen. In de tijd van Marx en later werden de media beheert en gebruikt in het voordeel van de dominante klasse. Dit is een thema dat nog niet volledig uitgewerkt is.
Media ethics ( Media gedragsnormen)
Principes van goed gedrag voor mediabeoefenaars, de publieke rol van de media in een gegeven gemeenschap en de individuele eisen in gedachten houden. Het relevant gebruik ervan heeft vooral betrekking op de manier hoe men aan bepaalde informatie komt en over de beslissingen wat en hoe uit te geven, vnl met de mogelijke gevolgen voor betrokkenen in gedachte. Deze gedragsnormen bestaan ook in de niet-informatieve sfeer, maar spelen daar minder de rol ni het beslissingen nemen. Journalist zijn betekent dat je deze gedragsnormen zeker accepteert. (Zie ook media accountability)
Moral panic (Morele paniek)
Deze term werd voor het eerst gebruikt door criminoloog Jock Young om toe te passen op plotselinge uitdrukkingen van vaak irrationele massa ongerustheid en alarm gericht naar de veronderstelde 'criminaliteitsgolven' of andere veronderstelde bewijzen van wanorde en sociale defecten (bv. immigratie, vrije omgang). De media vergroten deze panieken. Ze zijn ook soms zelf voorwerpen van morele paniek, als hun schadelijke effecten plots duidelijk worden . (bv in een golf van criminaliteit, zelfmoorden). Nieuwe media, zoals het internet en computerspelletjes, generen een soort paniek door de veronderstelde (alleged) schade die ze berokkenen aan hun gebruikers.
Network (netwerk)
Elke onderlinge verbonden set van elementen, deze kunnen personen, plaatsen, organisaties, machines... zijn. In communicatie wordt de aandacht gevestigd op de stroom van informatie door de lijnen van het netwerk, met specifieke nadruk op hun draagcapaciteit en interactiviteit, en natuurlijk wie of wat aangesloten is en minder of meer dicht en exclusief. De term 'netwerk gemeenschap' is gevonden door theoretici (Catells, Van Dyke) als een alternatieve manier om de realiteit van de informatie gemeenschap uit te drukken.
Newspaper (Krant)
Traditioneel: gedrukte media die op een regelmatige basis verschijnen (meestal minstens 1x -week) en die betrouwbare verslagen bevatten over recente of aan de gang zijnde gebeurtenissen van alg belang en aangeboden voor openbare verkoop. Geassocieerde karakteristieken zijn onafhankelijkheid of doorzichtigheid van eigendom, opmaak, geogragisch beperkte dekking en circulatie. Verschillende varianten zijn opgekomen, zoals gratis kranten (betaald door reclame) en meer recent de electronische krant die on-line wordt aangeboden en geen last heeft van de beperkte tijd en plaats van de traditionele kranten.
News values (Nieuwswaarden)
De criteria die toegepaast worden op journalisten en redacteurs in nieuwsorganisaties die bepalen of men bepaalde items al dan niet in het nieuws gaat opnemen. In commerciële media, is de consensus 'waarde' of het desbetreffende item een potentiel publiek heeft. Maar er zijn nog andere bronnen van waarden, waaronder een oordeel van intrinsieke betekenis of de druk van invloedrijke belangen buiten het publiek.
News (Nieuws)
De belangrijkste vorm waarin huidige informatie over publieke gebeurtenissen gedragen wordt door de media. Er is een grote verscheidenheid in types en formaten en tussen verschillende culturen, maar de bepalende karakteristieken zijn in de tijdigheid, relevantie en betrouwbaarheid. (Zie ook journalistiek)
Objectivity (Objectiviteit)
Een theoretische term, die wordt toegepast op nieuws , alhoewel het in 'common-sense' termen een aantal kwaliteiten opsomt die zorgen voor vertrouwen en betrouwbaarheid van de kant van het nieuwspubliek. Deze zijn oa: feitelijke juistheid, gebrek aan vertekening, scheiding van feiten en commentaar, doorzichtigheid van de bronnen, geen partij kiezen. De controverse die hieruit voortkomt, stamt vooral voort uit het feit dat volledige objectiviteit onmogelijk is en het is misleidend anders te beweren. Alle nieuws is zogezegd ideologisch en objectiviteit is volgens kritici een andere ideologie. De vereisten van objectiviteit maken het mogelijk voor bronnen om het nieuws te manipuleren en dienen alleen om de vertekening te verbergen, of het nu de bedoeling is of niet.
Opinion leader
Geïntroduceerd door Elihu Katz en Paul Lazarsfeld, bij vroeg onderzoek naar de invloed van massa-media, om de sociale rol te beschrijven van mensen die het denken van andere mensen beïnvloeden in informele sociale relaties. De identificerende karakteristieken variëren volgens onderwerp van de invloed en sociale instelling, maar de betrokken personen zijn meestal beter geïnformeerd, maken meer gebruik van de massa-media en andere bronnen, zijn sociaal (gezellig) en veelal gerespecteerd door degene die zij beïnvloeden. Het falen van het vroege onderzoek naar de effecten van massamedia is deels te wijten aan het variabele en vaak onzichtbare bijdrage van opinieleiders.
Phonogram (Fonograaf)
Geschikte, hoewel niet zeer veel gebruikte, term voor alle vormen van geregistreerde en persoonlijk herspeelde muziek, die oorspronkelijk (bijna) slechts beschikbaar was via de 'grammofoon ' (gramophone), eerder de 'fonograaf' (phonograph), later 'platenspeler' (record-player). Het woord omvat platen, cassettes en discs van alle soorten.
Postmodernism (Postmodernisme)
Een brede, huidige (culturele) theorie die de mening onderschrijft dat de 'leeftijd van ideologie' voorbij is, samen met de 'industriële maatschappij' en zijn massieve vormen van sociale organisatie en controle en toewijding aan rationaliteit. In plaats daarvan leven wij in een gebied van ongestructureerde diversiteit, onzekerheid, tegenspraak, open creativiteit en individuele vrijheid van opgelegde regels en sociale beperking. Het is modieus om de overvloedige groei van massamedia als de essentie van de populaire postmoderne cultuur te zien. Noch de materiële voorwaarden van de eigentijdse maatschappij, noch de vormen van organisatie van massamedia tonen duidelijke tekens van postmodernisme. Net zoals de vroegere kritische culturele theorie, kan postmodernistisch denken uiteenlopende optimistische én pessimistische vooruitzichten ondersteunen.
Propaganda
Het proces en product van weloverwogen pogingen om collectief edrag en advies te beïnvloeden door het systematische en éénzijdige gebruik van vele communicatiemiddelen. De propaganda wordt gedragen door de belangen van de bron of de afzender, niet van de ontvanger. Het is bijna zeker dat de informatie in bepaalde opzichten misleidend of niet helemaal waar is. De informatie kan zelfs volledig onwaar of verkeerde ('oninformatie') zijn. Het kan ook psychologisch agressief en vervormd zijn in de representatie van de werkelijkheid. Haar doeltreffendheid is veranderlijk en eerder afhankelijk van de context en de aard van het doelpubliek dan van de kenmerken van het bericht. (Zie ook adverteren en campagne)
Publiek, toehoorders (audience)
Iedereen die effectief bereikt wordt door bepaalde media-inhoud of media-kanalen. Het publiek kan ook bestaan als een ingebeeld 'doel' of doelgroep van ontvangers. Het kan samenvallen met een echte sociale groep of publiek(public). Toehoorders kunnen gedefiniëerd worden a.d.h.v. relevante media en inhoud of sociale samenstelling, plaats en tijd van de dag. Media-toehoorders zijn losse entiteiten en zijn mogelijk slechts bekend als 'ratings' (classificaties, kijkcijfers), met een gekende kans op herhaling. (=media-benadering) Publiek kan echter ook benaderd worden als collectieve sociaal culturele identiteit. (=alternatieve benadering)
Public sphere (openbare ruimte)
De conceptuele ruimte die in de maatschappij buiten de directe cirkel van het privé leven en de muren van gesloten instellingen en organisaties die hun eigen (alhoewel soms publieke) doelstellingen nastreven bestaat. In deze ruimte bestaat de mogelijkheid voor openbare verenigingen en debatten die leiden tot de vorming van de publieke opinie en politieke bewegingen en partijen die privébelangen kunnen vertegenwoordigen. De media zijn nu waarschijnlijk de belangrijkste instellingen in het openbare gebied en de 'kwaliteit' hiervan zal afhangen van de kwaliteit van de media. In het extreme zijn bepaalde structurele tendensen van media, met inbegrip van concentratie, introductie op de mark en globalisering, schadelijk voor het openbare gebied.
Public opinion (publieke opinie)
De collectieve meningen van een significant deel van eender welk publiek (zoals boven beschreven). Dit deel is soms een numerieke meerderheid, gemeten door opiniepeilingen, maar dit overdrijft de capaciteit van de meetinstrumenten sterk en mist het essentiële punt dat een mening altijd verschillend, dynamisch en veranderlijk in sterkte is. Historisch gezien en in bepaalde contexten kan de publieke opinie worden genomen om naar 'geïnformeerd advies' (informed opinion) of de algemene mening van de meer opgeleide en bewuste leden van de maatschappij te verwijzen. Waarschijnlijk zal geen enkele verklaring betreffende de publieke opinie ondubbelzinnig of buiten discussie zijn zonder één of andere duidelijke definitie. (Zie spiraal van stilte.)
Public interest (algemeen belang)
Drukt de idee uit dat de verwachtingen van, en de eisen tegen, de massamedia, op gronden van het brede en lange termijn 'goed van de maatschappij', wettig kunnen worden uitgedrukt en tot beperkingen op de structuur of de activiteit van media kunnen leiden. De inhoud van wat 'in het openbare belang' is neemt diverse vormen aan. De meest minimale interpretatie is dat de media aan de behoeften van hun publiek moeten voldoen, maar de ethische ideologische, politieke en wettelijke overwegingen kunnen ook tot veel sterkere definities leiden. De uitdrukking van openbaar belang vindt ook plaats op verschillende manieren, met inbegrip van de publieke opinie, politici, critici en vele belangengroepen die door openbare communicatie worden beïnvloed. (Zie ook media accountability)
Public (Publiek)
Als zelfstandig naamwoord verwijst het naar de algemene verzameling van vrije burgers van een bepaalde maatschappij of een kleinere geografische ruimte. Haar connotaties worden sterk beïnvloed door de democratische theorie, aangezien de vrijheid en de gelijkheid (van rechten) over het algemeen enkel in een democratie beschikbaar zijn. De leden van een echt publiek in een democratie zijn vrij te associëren, te converseren, te organiseren en zich uit te drukken over alle onderwerpen en de overheid is uiteindelijk verantwoordelijk voor de wil van het 'publiek als geheel' en dit volgens goedgekeurde procedures. Dit grote begrip van wat het publiek vormt is één reden waarom de openbare communicatie een bepaalde mate van bescherming en eerbied vedient in een democratie. (Zie ook publieke opinie, openbaar belang, openbaar gebied)
Reclame (advertising)
Betaalpubliciteit voor goederen of diensten in de media, gericht aan de consumenten. Verschillende doelstellingen: voorlichting, merkbeelden maken, positieve associaties vormen, consumenten aanmoedigen… Er bestaan verschillende categorieën van reclame, gelinkt aan verschillende media-vormen. Voor sommige belangrijke media is reclame de grootste bron van inkomsten.
Paradox: reclame is niet gewild door de ontvangers; het heeft een propaganda-karakter en wordt verdacht van teleurstelling en manipultatie; het heeft een vervormend effect op de relatie tussen media en publiek; de inhoud is stereotiep en misleidend. De algemene effectiviteit van reclame is bekend en geaccepteerd, maar bepaalde successen zijn ver te zoeken. Reclame is ingebed in een enorme industrie van marktonderzoek, public relations en marketing.
Rumour (Gerucht)
Communicatie die voornamelijk plaatsvindt via het gesproken woord bij gebrek aan betrouwbare of volledige informatie over belangrijke gebeurtenissen voor de betrokkenen. De massamedia kunnen geruchten (bv. vroege rapportering van een ramp) voeden of geruchten vervangen. Geruchten worden ontwikkelt waar de massamedia ontoereikend of onbetrouwbaar zijn (zoals in totalitaire maatschappijen of in de oorlogsomstandigheden). Netwerken van persoonlijke relaties vergemakkelijken geruchtvorming, maar onder extreme omstandigheden zijn ze niet noodzakelijk.
Sensationalism (Sensatiezucht)
Op één niveau een dagelijks woord voor alle aspecten van de media-inhoud die waarschijnlijk de aandacht zullen trekken of emoties zullen doen opwakkeren. In deze betekenis is het verwant met commercialisatie en roddelpers (commercialization en tabloidization) Het wordt oo, soms gebruikt als een concept in de inhoudsanalyse, het fungeert dan als indicator voor het meten van de graad van sensatiezucht. Dit doet men uit zorg voor de inconsistentie tussen sensationele en objectieve nieuwsrapportering.
Semiology (Semiologie)
De wetenschap van 'tekensystemen' of 'tekenbetekenis'. Oorspronkelijk gebaseerd op de studie van algemene taalkunde van Ferdinand de Saussure. Het werd ontwikkeld tot een methode voor de systematische analyse en de interpretatie van alle symbolische teksten. De systemen van tekens worden georganiseerd binnen grotere culturele en ideologische systemen die uiteindelijk de betekenis bepalen. Een zeer belangrijk element in de semiologie is de idee dat om het even welk (zinvol) teken (om het even welke soort) een conceptueel element heeft dat zowel de betekenis als een fysieke manifestatie draagt (woord, beeld, enz.).
Socialization (Socialisatie)
Het algemene proces van sociale vorming van jongeren onder de invloed van zogenaamde agentschappen van socialisatie - traditioneel de familie, buurtschool, godsdienst en nu massamedia.
Spin doctor
Eigentijdse uitdrukking om naar al diegenen te verwijzen die als job hebben de openbare presentatie van informatie of ideeën zo beheren en bewerken (vooral namens politici) dat ze er maximum-voordeel uit kunnen halen. Hun werk resulteert in de manipulatie van nieuws en is verwant met public relations en propaganda. De term 'flak' wordt in dit verband ook wel gebruikt. De rol van spin doctor is enorm versterkt in een tijd van politieke marketing en professioneel beheer van campagnes. Deze prominentheid weerspiegelt ook de voorkeur die de media zelf hebben om eerder strategische politieke verslagen te brengen dan wezenlijke, onafhankelijke.
Tabloidization
Een term die werd afgeleid van het gewone tabloid-format voor sensationele (roddel en schandaal) kranten, om te verwijzen naar het beweerde proces van 'verdomming' (dumbing down) of goedkoper maken (down-market) van de ernstigere pers in vele landen. De belangrijkste geloofde oorzaak is commercialisatie en de intense concurrentie voor lezers. Het proces heeft ook televisienieuws en actualiteitsformats in het algemeen beïnvloed (vooral VS) en veroorzaakte alarm bij de daling van journalistieke normen, stijging van openbare onwetendheid en risico van verwarring tussen fictie en werkelijkheid.
Toegang (access)
In een communicatieproces of -systeem:
- de mogelijkheid van een zender om gekozen toehoorders (audience) te bereiken
- de mogelijkheid van toehoorders (audience) om bepaalde boodschappen of kanalen te ontvangen. In de praktijk betreft het vnl de graad van openheid van media-kanalen.