Rijksuniversiteit Groningen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Management > Communicatie- en Informatiewetenschappen
Datum & Land: 12/07/2013, NL
Woorden: 58


adhocratie
Organisatiestructuur; Binnen de adhocratie werkt men veelal zonder dat er een uitgebreide formele structuur aanwezig is. Door onderlinge afstemming (communicatie) worden de visies en de werkzaamheden op elkaar afgestemd, meestal via persoonlijke en weinig formele contacten. De adhocratie is dan ook alleen toepasbaar in kleinere organisaties of afdelingen, waarbij hoge eisen worden gesteld aan de communicatieve vaardigheden van de medewerkers. Deze organisatievorm past goed bij complexe en dynamische situaties, waarbij de problemen aangepakt worden door sterk gespecialiseerde medewerkers. (zie Veenman en van Doorn 1997: 137)

adverteren
Adverteren is te beschouwen als een onderdeel van de reclamevoering. Het gaat hierbij niet alleen om advertenties, maar in beginsel om een veelheid van massacommunicatie.  (zie Olsthoorn en van der Velden 1996: 212) 

affectief
het gevoel of de emotie betreffende (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

agenda-setting theory
In deze theorie staan de media centraal. Ze kunnen niet aanzetten tot daden, maar bepalen wel waarover de mensen praten. Er bestaat dus een relatie tussen wat er in de media verschijnt en de gespreksagenda van mensen. (zie Olsthoorn en van der Velden 1996: 39) 

Aristoteles
Aristoteles was de eerste die de beginselen van de retorica systematisch heeft uitgewerkt. Hij verstaat onder retorica de vaardigheid om geschikte overtuigingsmiddelen te vinden en in een redevoering te gebruiken. Aristoteles onderscheidt drie typen: toespraken: het juridische genre, het politieke genre en het ceremoniële genre (gelegenheidstoespraken waarin een persoon of zaak geprezen of afgekeurd wordt). De spreker dient zijn overtuigingsmiddelen volgens Aristoteles in alle drie de genres af te stemmen op het publiek. Hiertoe staan hem drie soorten overtuigingsmiddelen ter beschikking:  ethos, pathos en logos. Een spreker maakt gebruik van ethos als hij direct of indirect naar zijn eigen kwaliteiten verwijst. Volgens Aristoteles is dit het meest effectieve overtuigingsmiddel: een publiek dat vertrouwen heeft in de spreker, zal geneigd zijn diens standpunt te aanvaarden. Een spreker maakt gebruik van pathos als hij inspeelt op de emoties van het publiek, en van logos als hij zijn publiek probeert te overtuigen door middel van argumenten. ( zie http://www.onzetaal.nl/dossier-overtuigen-grootendorst.html)

beurtwisseling
Aan een gesprek wordt per definitie door minstens twee personen deelgenomen, die afwisselend de rol van spreker en van luisteraar op zich nemen. De basiseenheid van het gesprek op het niveau van de uitingshandeling is dan ook de uitwisseling: 1 spreker zegt iets en een tweede zegt iets terug. Om die uitwisseling op soepele wijze tot stand te brengen is coördinatie nodig: de deelnemers moeten hun uitingshandelingen zodanig op elkaar afstemmen dat de ene spreker direct nadat de andere klaar is begint, maar niet eerder, en ze moeten ervoor zorgen dat er niet meer dan 1 spreker tegelijk het woord neemt. Juist de informele manier waarop deze coördinatie wordt bereikt, is kenmerkend voor de wijze waarop gewone gesprekken zijn geordend. Een uitwisseling bestaat uit twee beurten. Een spreker kan op verschillende manieren aangeven dat zijn beurt afgelopen is, zodat de andere spreker aan zijn beurt kan beginnen. Dat kan bijvoorbeeld door intonatie, maar bijvoorbeeld ook door middel van een stilte. Zo zijn er talloze manieren waarop twee sprekers hun beurtwisseling coördineren.(zie Haft-van Rees 1989:13)

connotatie
De met een teken verbonden betekenissen van emotionele, buiten de eigenlijke denotatieve betekenis ervan. (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV).

consumentenonderzoek
onderzoek naar de markt voor een product of dienst; wordt i.h.a. gevolgd door doelgroepenonderzoek.

code
Tekens zijn geen losstaande elementen, maar maken deel uit van een groter geheel. We kunnen dan ook een structuur, een systeem ontdekken in de opbouw van de tekens. Zo'n systeem van tekens noemen we een code, een verzameling afspraken met een bepaalde structuur, waarbij de relatie wordt gelegd tussen tekens en symbolen. Bijna alle codes zijn daarbij van natuurlijke oorsprong of zijn tot stand gekomen door algemeen aanvaarde, onomstreden afspraken.(zie Veenman en van Doorn 1997: 36-37)

collectivisme
Het tegendeel van individualisme. Samen vormen zij een van de dimensies van verschillen tussen nationale culturen. Collectivisme staat voor een samenleving waarin mensen vanaf hun geboorte opgenomen zijn in sterke, hechte groepen, die hun levenslang bescherming bieden in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit. (zie Hofstede 1998: 332)

cultiveringsanalyse
Met een cultiveringsanalyse probeert men vast te stellen welke invloed de media-inhoud heeft op het kweken en instandhouden (het cultiveren) van een opvatting bij het publiek. Gerbner is van mening dat de cultivererende invloed van bijvoorbeeld de televisie voornamelijk gericht is op het behoud van de status quo. De functie van televisie is volgens hem het verspreiden en stabiliseren van sociale patronen, met als doel weerstand tegen veranderingen te cultiveren. (zie De Boer en Brennecke 1998: 145-6)

denotatie
De vast omschreven, neutrale betekenis van een teken. (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

diffusie (verspreiding)
Het verpreidingsproces van bijvoorbeeld nieuws naar de leden van een sociaal systeem. 'Diffusion Studies' houden zich voornamelijk bezig met berichten die nieuwe ideeën bevatten, de wijze waarop deze ideeën worden verspreid en ontvangen en de mate waarin deze ideeën worden opgenomen of geweigerd. (zie Watson en Hill 1997: 66)

divisiestructuur
Het concern met een divisiestructuur is een grote organisatie. De divisies zijn tamelijk zelfstandig. De cultuur van een divisie moet niet gaan botsen met die van het concern als  geheel. De medewerkers van een divisie voelen zich soms ver van dat concern af staan. Het concern moet rekening houden met divisiebelangen en op de hoogte zijn van wat daar leeft. (zie Vos en Schoemaker 1998: 87)

doelgroepenonderzoek
onderzoek naar de verschillende groepen (potentiële) afnemers van een product of dienst, m.n. naar aard en mate van hun belangstelling en naar hun redenen om van het product of de dienst gebruik te maken (ook motivatie-onderzoek genoemd).

dyadische communicatie
Communicatie tussen twee personen (dyade = tweetal).  (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

effectonderzoek
Bij dit onderzoek worden de effecten van de media gemeten. Om de effecten van de media te kunnen meten moeten er minimaal twee variabelen worden gemeten: de onafhankelijke variabele: blootstelling aan de media (media exposure) en de afhankelijke variabele: het daadwerkelijk effect. De eerste variabele (media exposure) kan bijvoorbeeld gemeten worden door het achteraf stellen van vragen of men een bepaalde mediaboodschap gezien-gehoord heeft. Bij het meten van de tweede variabele (daadwerkelijk effect) moet eerst vastgesteld worden wat de eventuele effecten zouden kunnen zijn en welke effecten gemeten zullen worden (bijvoorbeeld effect op kennis, mening en gedrag). Over kennis en mening (attitude) kunnen vragen gesteld worden in een survey voor en na de 'media exposure'; gedragseffecten zijn moeilijker te meten, omdat gedrag niet alleen door attitudes bepaald wordt. (zie De Boer en Brennecke 1998: 32-33)

factoranalyse
Een statistische techniek bedoeld om de onderzoeker te helpen om de variatie in een serie waargenomen verschijnselen zo goed mogelijk te verklaren uit een zo klein mogelijk aantal onderliggende factoren. (zie Hofstede 1998: 333)

femininiteit
Het tegendeel van masculiniteit. Samen vormen zij een van de dimensies van verschillen tussen nationale culturen. Femininiteit staat voor een samenleving waarin sociale sekserollen elkaar overlappen: zowel mannen als vrouwen worden geacht bescheiden en teder te zijn en gericht op de kwaliteit van het bestaan. (zie Hofstede 1998: 333)

Guttman-scale
De Guttman-scale wordt door onderzoekers gebruikt om onderzoeksresultaten in weer te geven. Op de hieronder weergegeven website vind je een uitgebreide uitleg van de Guttman-scale. Ook vind je op deze pagina links naar twee andere veel gebruikte scales, namelijk the Thurstone-scale en de Likert-scale. http://trochim.human.cornell.edu-kb-scalgutt.htm

icoon
Een iconisch teken (of icoon) functioneert op basis van een gelijkenisrelatie tussen het teken en datgene waar het naar verwijst. Een duidelijk voorbeeld van een iconisch teken is een foto een persoon. De foto in kwestie is niet met de persoon gelijk te stellen, maar de foto verwijst op grond van gelijkenisrelatie naar de persoon. (zie Bax 1995: 17-18)

interpersoonlijke communicatie
Directe communicatie tussen twee of meer personen. (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

intrapersoonlijke communicatie
Communicatie die een persoon met zichzelf voert, bijvoorbeeld door in zichzelf te praten of  te denken of door aantekeningen te maken in een agenda. (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

index
Indexicale tekens delen met iconen de eigenschap dat de relatie teken-betekenis niet arbitrair is. Anders dan bij iconen, is er bij de indexen evenwel geen sprake van een afbeeldingsrelatie, maar van een andere vorm van samenhang van teken en betekenis. Bij indexen is de relatie teken-betekenis steeds op continuïteit of feitelijke 'aangrenzendheid' gebaseerd. (zie Bax 1995: 25-26) Als het hierbij om een causale relatie gaat (bijv. rook als index van vuur), spreken wij ook wel van een symptoom. Andere voorbeelden van indexicale tekens zijn: horloge, thermometer, aanwijzend gebaar, kloppen aan de deur, blozen (symptoom), koort (symptoom). Voor alle indexicale tekens geldt dat zijn niet kunnen bestaan zonder existentie van datgeen waar ze naar verwijzen. 

individualisme
Het tegendeel van collectivisme. Samen vormen zij een van de dimensies van verschillen tussen nationale culturen. Individualisme staat voor een samenleving waarin de onderlinge banden tussen individuen los zijn: iedereen wordt geacht uitsluitend te zorgen voor zichzelf en voor zijn of haar naaste familie.(zie Hofstede 1998: 333)

informatie
Informatie is het geheel aan ontvangen tekens die voor de ontvanger nut hebben. (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

informele organisatie
Met een informele organisatie wordt gedoeld op die delen van de organisatiestructuur die niet bewust (soms spontaan) zijn ontstaan. De informele relaties vormen meestal een aanvulling op de formele organisatiestructuur en vervangen in sommige gevallen zelfs delen van de formele structuur. ( zie Litterer 1963: 10). Zie ook formele organisatie.

kerngezin
Een samenlevingsverband dat alleen bestaat uit verwanten in de eerste graad (ouders en kinderen). (zie Hofstede 1998: 333)

korte-termijn gerichtheid
Het tegendeel van lange-termijngerichtheid. Samen vormen zij een dimensie van nationale culturen die oorspronkelijk 'Confuciaans dynamisme' werd genoemd. Korte-termijngerichtheid staat voor het nastreven van deugden die verband houden met het verleden en het heden, in het bijzonder respect voor traditie, het bewaren van je 'gezicht' en het nakomen van sociale verplichtingen.(zie Hofstede 1998: 333)

kwalitatief onderzoek
Hierbij gaat het om het verkrijgen van diepgaande en gedetailleerde informatie, meestal betrekking hebbend op een relatief kleine groep ondervraagden. Dit onderzoek is gericht op het hoe en waarom van gedragingen, houdingen en belevingen. (voorbeeld: imago-onderzoek).(zie Olsthoorn en van der Velden 1996: 295) 

kwantitatief onderzoek
Hierbij gaat het om onderzoek onder een relatief groot aantal personen. Dit onderzoek is oppervlakkiger, maar daar staat tegenover dat de uitkomsten  generaliseerbaar zijn. Kwantitatief onderzoek levert voornamelijk 'harde' cijfermatige gegevens op. (vb: kijkdichtheid van tv- of radioprogramma's).(zie Olsthoorn en van der Velden 1996: 295) 

lange-termijn gerichtheid
Het tegendeel van korte-termijngerichtheid. Samen vormen zij een dimensie van nationale culturen die oorspronkelijk 'Confuciaans dynamisme' werd genoemd. Lange-termijngerichtheid staat voor het nastreven van deugden die in de toekomst beloond zullen worden, met name doorzettingsvermogen en spaarzaamheid.(zie Hofstede 1998: 334)

masculiniteit
Het tegendeel van femininiteit. Samen vormen zij een van de dimensies van nationale culturen. Masculiniteit staat voor een samenleving waarin de sociale sekse-rollen duidelijk gescheiden zijn: mannen worden geacht assertief en hard te zijn en gericht op materieel succes; vrouwen horen bescheiden en teder te zijn en vooral gericht op de kwaliteit van het bestaan. (zie Hofstede 1998: 334)

massacommunicatie
Een openbare, voor iedereen toegankelijke vorm van communicatie. In veel gevallen maakt de massacommunicatie gebruik van de massamedia - zoals onder andere krant, tijdschrift, radio, televisie, Internet en buitenreclame-, maar ook een toespraak voor een groot publiek behoort ertoe. (zie Veenman en Van Doorn 1997: XI -XIV)

matrix-organisatie
Een organisatiestructuur waarin een persoon twee of drie directe superieuren kan hebben voor verschillende aspecten van zijn of haar werk, bijvoorbeeld een voor de taakopdrachten en een voor de professionele kwaliteit van het werk, of, binnen multinationals, een vanuit de internationale produkt-marktdivisie en een vanuit het land van vestiging. (zie Hofstede 1998: 334)

mental map
De voorstelling van geografische of andere samenhangen zoals die in het geheugen opgeslagen zijn. Dit begrip wordt vaak gehanteerd wanneer het om verschillen tussen die voorstelling en de werkelijkheid gaat. Een Nederlandse vertaling van dit begrip, bijv. cognitieve landkaart, is niet gebruikelijk; gebruik de Engelse vakterm.

netwerk
Netwerken kunnen omschreven worden als regelmatige communicatie tussen twee of meer deelnemers. Netwerken kunnen in vele vormen voorkomen, van informele relaties tussen een groep vrienden tot meer formele werkrelaties. Netwerken bestaan uit individuen die onderling verbonden zijn door communicatiestromen. (zie Vos en Schoemaker 1998: 141)

onzekerheidsvermijding
De mate waarin de leden van een cultuur zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties. Dit is een van de dimensies van verschil tussen nationale culturen (van zwak tot sterk). (zie Hofstede 1998: 334)

poortwachter
Instanties binnen de maatschappij die meningen, behoeften en denkbeelden selecteren en doorgeven en de doorgang daarbij bewaken. Voorbeelden: de media, actie- en belangengroeperingen, ambtenaren en adviesorganen. (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

propaganda
De vorm van communicatie die intentioneel probeert de kennis, attitudes en het gedrag van de ontvanger te beïnvloeden ten aanzien van waarden en normen, meningen en standpunten. (zie Veenman en van Doorn 1997: XI -XIV)

pragmatiek
Hierbij word de interpretatie van taalhandelingen (bv. een tekst), in de functie van een sociale context, beschreven. (zie Ensink 1998: 80)

reproduceerbaarheid
De bruikbaarheid van een meet- of analyse-instrument wordt onder andere bepaald door de betrouwbaarheid. Hierbij gaat het om de mate waarin het herhaalde toepassen van het meetinstrument bij hetzelfde onderzoeksobject (en liefst ook dezelfde omstandigheden) steeds dezelfde uitkomst oplevert. Dit wordt ook wel reproduceerbaarheid genoemd. 

receptie-analyse
Kwalitatief 'audience'-onderzoek. Gebruikt bij de massacommunicatie. De 'audience' wordt hier niet als één groep beschouwd, maar de ontvanger wordt als individu benaderd. De ontvanger is hier actief, hij interpreteert bewust de informatie die op hem afkomt. (zie Van der Meiden en Fauconnier 1994: 154-155)

retorisch onderzoek
Het type onderzoek dat het gebruik van communicatiemiddelen bestudeert in uitdrukkelijke samenhang met het beoogde effect van het communicatief handelen. (zie Bax 1995: 47)

self-monitoring
Dit begrip heeft te maken met de aanpassing van het gedrag en de mening van de sociale omgeving. Een hoge self-monitoring betekent een grote mate van aanpassing. De invloed van de omgeving op mensen met een lage self-monitoring is laag. (zie Veenman en van Doorn 1997: 234)

semantiek
De leer van de interpretatie van formele systemen. (zie Veenman en van Doorn 1997: 37)

semantisch differentiaal
The analysis of semantic differential is one of three traditional empirical methods of measuring audience response to the media, the others being Content Analysis and the investigation of Uses and Gratifications. In exploring Semantic - or Meaning - differentials, analysts concentrate on people’s attitudes, feelings and emotions towards certain concepts and values as actuated by media performance. The values under scrutiny are presented in preliminary form by words or statements. These are then concepts (offensive - not offensive, for example) on a five or seven point scale. Binary opposition is the most extreme form of siginificant difference possible. A sample audience, or selected group, is tested on the scale or scales, and the results averaged. The method was given currency, by Charles Osgood in The Measurement of Meaning (University of Illinois Press, 1967). (bron: Watson & Hill 1997: 205)

semiotiek
Algemene tekenleer. Hierbij worden drie typen tekens onderscheiden: indexen, iconen en symbolen. (zie Bax 1995: 17; zie ook Chandler's elektronische syllabus Semiotics for Beginners, m.n. het hoofdstuk Signs)

sterke context
Sterke context betekent dat er weinig hoeft te worden gezegd of geschreven, omdat de meeste informatie al besloten ligt in de omgeving of in de veronderstelde voorkennis van de persoon. Een klein gedeelte van de boodschap hoeft maar te worden gecodeerd en expliciet gemaakt. Dit type communicatie komt veel voor in collectivistische culturen. (zie Hofstede 1998: 82) Zie ook zwakke context

symbool
Een symbolisch teken ontleent zijn tekenwaarde aan een interpretatieconventie. Er bestaat geen natuurlijke relatie tussen teken en betekenis. Een voorbeeld van een symbool is bijvoorbeeld de nationale driekleur die voor Nederland staat. (zie Bax 1995: 34) Zie ook teken.

symptoom
teken waarbij een causaal verband bestaat tussen de betekenisdrager en een geïmpliceerde betekenis; bijv. rook als teken van vuur, koorts als teken van een ontsteking-ziekte, enzovoort. Symptomen horen bij de klasse van indexicale tekens of indexen.

syntaxis
De leer van het gebruik  van rede- en zinsdelen, van de woordvervoegingen en van de zinsbouw. (zie Veenman en van Doorn 1997: 38)

teken
Een teken bestaat uit een betekenisdrager en de daarmee verbonden betekenis. Betekenisdragers (of kort 'tekens') kunnen woorden zijn, maar ook objecten, gebaren enzovoort. De relatie tussen teken en betekenis bepaalt of het om een  index, een icon of een symbool gaat. (zie semiotiek)

uitgebreide familie
Een samenlevingsverband dat verwanten in de tweede en derde graad (of verder) omvat, zoals grootouders, ooms, tantes, neven en nichten. (zie Hofstede 1998: 335)

uses and gratifications-theory
Deze theorie gaat uit van een actieve opstelling van het publiek. Mensen hebben bepaalde behoeften en zij gebruiken (use) de massamedia om deze behoeften te bevredigen (gratify).(zie Olsthoorn en van der Velden 1996: 38) 

validiteit
De bruikbaarheid van een meet- of analyse-instrument wordt onder andere bepaald door de validiteit van het instrument. Hierbij gaat het om de mate waarin het gemeten kenmerk overeen komt met het bedoelde concept.

wederkerige communicatie
Als twee mensen samen communiceren, zullen zij beiden constant zenden en ontvangen en op die manier informatie uitwisselen. Als wij de situatie in een model beschrijven, dan zijn er twee mensen (actoren) die wederzijds informatie uitwisselen. We noemen dat tweezijdige wederkerige communicatie. De beide actoren zijn daarbij zender en ontvanger tegelijk. Het kan ook gebeuren dat de ene actor alleen zendt en de andere alleen ontvangt. In dat geval spreken we over tweezijdige, niet-wederkerige communicatie. (zie Veenman en van Doorn 1997: 22)

zwijgspiraal
Deze theorie, geformuleerd door E. Noelle-Neumann (West-Duitsland) in 1974, vertrekt van de gedachte dat de meeste mensen van nature uit bang zijn om met een of andere mening geïsoleerd te staan. Vooraleer die mening tot uiting te brengen, zouden zij eerst nagaan of die niet al te sterk afwijkt van de mening van de meerderheid (consensus) of van wat de auteur noemt het 'opinieklimaat' (Meinungsklima). Dit 'nagaan' gebeurt door informatie in te winnen uit de media: op die manier komen de mensen tot een 'quasi-statistische perceptie'. De TV zou, steeds volgens Noelle-Neumann, daarin een zeer grote rol spelen; inzake effecten is dit medium een 'gecamoufleerde olifant, omdat dit medium, zonder dat wij er erg in hebben, het proces van selectieve perceptie en aandacht zo goed als uitschakelt.