skaten werkw. Uitspraak: [ 'sketə(n) ] Afbreekpatroon: ska·ten Vervoegingen: skatete (enkelv.volt.deelw.) Vervoegingen: heeft geskatet (volt.deelw.) 1) skateboarden Voorbeeld: 'skaten in een skatepark' 2) je op skates of skeelers voortbewegen Voorbeeld: 'skaten in een straat waar weinig auto's komen' 
1) Rolschaatsen 2) Sport 3) Sportieve bezigheid 
rijden op schoenen met wieltjes eronder vb: Sandor is bij het skaten ernstig gevallen.
'Skaten' is een term voor een groot scala aan sport-disciplines waarbij men zich op inlineskates voortbeweegt. In 1760 kwam Jean-Joseph Merlin op een feest met een eigen creatie van schoenen met ijzeren wielen.
sport of vrijetijdsbesteding waarbij iemand met een soort schaats op wieltjes over de weg rolt; inlineskates hebben vier wielen achter elkaar, skeelers vijf
Skaten is met een skateboard gewaagde toeren uithalen. [basiswoordenlijst groep 6]