
zeispreuk zelfst.naamw. (de) Afbreekpatroon: zei·spreuk Verbuigingen: zeispreuken (meerv.) Verbuigingen: zeispreukje (verkleinwoord)
een apologisch gezegde met zelfspot, vaak in de vorm van een bekend gezegde met een ironische toevoeging waarin het woord zei voorkomt Voorbeeld: '«"Kruis of munt" zei de non en trouwde de bankierÂ...
Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/zeispreuk

•een apologisch gezegde met zelfspot, vaak in de vorm van een bekend gezegde met een ironische toevoeging.
Gevonden op
https://nl.wiktionary.org/wiki/zeispreuk

(zeispreuk of apologisch spreekwoord) Term op het terrein van de beeldspraak voor een spreekwoord dat aan een persoon in de mond gelegd wordt. Het bevat een apoloog (een kort, soms allegorisch, vertelsel, of een anekdote met een moraal) en is dus verwant aan de allegorie en aan de anekdote. Bijv.
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0027.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.