achterlaten werkw. Uitspraak: [ ˈɑxtərlatə(n) ] Afbreekpatroon: ach·ter·la·ten Vervoegingen: liet achter (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft achtergelaten (volt.deelw.) 1) ergens laten liggen Voorbeeld: 'je koffer onbeheerd achterlaten in de auto' Antoniem: meenemen 2) laten ontstaan Voorbeeld: 'De operati...
1) Droppen 2) Dumpen 3) Laten 4) Laten liggen 5) Nalaten 6) Niet meenemen 7) Overlaten 8) Verlaten 9) Verlating 1) Droppen 2) Dumpen 3) Laten 4) Nalaten 5) Overlaten 6) Spoor 7) Verlaten 
laten blijven waar het is vb: je kunt die fiets wel bij ons achterlaten
•dumpen, weggaan van, verlaten.
iets of iemand op een plaats of in een toestand laten
achterwege laten, verwaarlozen, weglaten, vergeten, nalaten, verzuimen. - Voorbeeld: ‘De eerstecommuniekanten zaten in twee rijen hun beurt af te wachten en overpeinsden tot in hun verre geheugen of er toch niets vergeten of achtergelaten was’