afwerpen werkw. Afbreekpatroon: af·wer·pen Verbuigingen: wierp af Vervoegingen: afgeworpen (volt.deelw.) 1) enz. 2) iets van zich afschudden Voorbeeld: 'Zij slaagden erin het juk van de bezetter af te werpen.' 3) tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: 'Zin met het afwerpen in de tweede betekenis er...
1) Afdoen 2) Afschudden 3) Afslaan 4) Afsmijten 5) Afval 6) Omlaag gooien 7) Omlaaggooien 8) Opleveren 1) Afgooien 2) Afschudden 3) Afsmijten 4) Afstorten 5) Afstoten 6) Afval 7) Loslaten 8) Neergooien 9) Renderen 
haastig en zonder zorg afdoen vb: hij wierp zijn mantel af
1> oorspronkelijk zich met behulp van de werpankers verplaatsen. 2> bij uitbreiding: weg varen.