afzagen werkw. Afbreekpatroon: af·za·gen Verbuigingen: zaagde af Vervoegingen: afgezaagd (volt.deelw.) met een zaag inkorten of smaller maken . Spreekwoorden en zegswijzen • iemand de oren afzagen (=steeds blijven aandringen) Naar de spreekwoorden 2 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/afzagen