1.bw. niettemin, toch, evenwel (VD) Voorbeeld: ‘We moeten wij algelijk eten, zei Zalia en ze hing d'aardappels op 't vuur’ 2.bn. om 't even (sterker dan: gelijk) (Te, WNT) Voorbeeld: ‘'t Is algelijk met wie gij trouwt’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0004.php