allemaal pronoun Uitspraak: [ ˈɑləmal ] Afbreekpatroon: al·le·maal 1) alles of allen, iedereen Voorbeelden: 'De kinderen moeten allemaal tegelijk beginnen.' , 'je boeken allemaal weggeven' 2) (bijna) niets anders dan Voorbeelden: 'Allemaal vliegen op mijn bord!' , 'Er ligt allemaal rommel op straat.' Synoniem: e...
1) Al 2) Al te zamen 3) Algeheel 4) Alle 5) Allen 6) Allen tezamen 7) Alles 8) Alles te samen 9) Compleet 10) Een heleboel 11) Elk 12) Elkeen 13) Geen uitgezonderd 14) Geen uitzondering 15) Gezamenlijk 16) Helemaal 17) Ieder 18) Iedereen 19) Iegelijk 20) Niemand uitgezonderd 21) Niet één uitgezonderd 1) Al 2) Alle 3) Allegaar 4) Allehens 5) Alleman 6) Allen 7) Alles 8) Elk 9) Elkeen 10) Ieder 11) Iedereen 12) Iegelijk 13) Tezamen 14) Zoal 
de hele groep vb: jullie mogen allemaal mee Synoniem: allen
•"als bepaling van gesteldheid": in zijn geheel, zonder uitzondering
alles tezamen
onbepaald voornaamwoord