de animositeit zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ animozi'tɛit ] Afbreekpatroon: ani·mo·si·teit Verbuigingen: animositeiten (meerv.) vijandigheid, wrijving Voorbeeld: 'de animositeit tussen de groepen is vrijwel verdwenen' Synoniemen: afgunst onenigheid vijandschap 
1) Onenigheid 2) Vijandschap 3) Vijandigheid 4) Vijandige gezindheid 5) Wrok 6) Onderlinge wedijver 7) Na-ijlen 8) Afgunst 9) Geprikkelde stemming 10) Haat 
vijandigheid
gespannen verhouding
vijandigheid (toon de herkomst via de etymologiebank)
vijandigheid, wrijving WOORDFEIT: Animositeit is in de zestiende eeuw ontleend aan het Frans. Zowel het Franse animosité als het Nederlandse animositeit had oorspronkelijk de betekenis ‘moed’. Het Latijnse animositas ligt eraan ten grondslag: dat is afgeleid van animosus , dat ‘moedig, trots’ betekent. Daarin is animus/anima te herkennen, ...