atletisch bijv.naamw. Uitspraak: [ ɑt'letis ] Afbreekpatroon: at·le·tisch 1) als iets met atletiek te maken heeft sport Voorbeeld: 'atletisch centrum' 2) lenig, gespierd en met een grote borstkas Voorbeelden: 'Hij is een atletisch type.' , 'jonge honden van grote rassen met een atletische lichaamsbouw...
1) Gestaald 2) Goedgebouwd 3) Soepel en krachtig 4) Welgevormd 5) Betrekking hebbend op zekere sport 6) Lenig en gespierd 7) Krachtig en soepel 8) Sterk gebouwd en gespierd 9) Gespierd 10) Lichamelijk goed gebouwd 11) Welgebouwd 12) Soepel 
krachtig gebouwd
Als je atletisch bent kan je jezelf flexibel bewegen. [basiswoordenlijst groep 7]