de boord zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ bort ] Verbuigingen: boorden (meerv.) 1) kraag van een overhemd of trui Voorbeeld: 'een strakke boord' 2) zijkant van een boot aan boord gaan (in een boot of vliegtuig gaan) het was kantje boord (het ging maar net goed) Synoniemen: halskraag kant kraag oever scheepsdek Spreek...
1) Langs de rand van een vaartuig 2) Halskraag 3) Scheepswand 4) Col 5) Halsbedekking 6) Uitstekende rand 7) Bovenrand 8) Zoom 9) kledingstuk 10) Reep 11) Wand 12) Strook 13) Deel van een jas 14) Deel van de kleding 15) Lijst 16) Rand van een schip 17) Kant 18) Herenkleding 19) Rand van een kledingstuk 
opstaande of omgeslagen kraag van een overhemd Nu vrijwel altijd als vast onderdeel van het overhemd; vroeger vaker los boven het hemd gedragen. rand als afwerking van een opening van een kledingstuk in het algemeen, bijvoorbeeld van een bloes of T-shirt Meestal de rand aan een halsopening. elastische rand aan de bovenkant van een kous of sok opsta...
Sierstrook.
stijve kraag vb: de boord van zijn overhemd is vuil
•het dek van een schip: "aan boord gaan". •de verbrede bovenrand van een hemd rond de nek: "dat boordje moet nog gesteven".
rand
Def.: de omtreklijn van het dek.
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Handel) eigenlijk de rand van een schip, in oneigenlijke betekenis, het schip zelf.
1.stuk als versiering of als afwerking om de rand van iets Voorbeeld: ‘Die klaarte zette gouden boorden aan de rand van de wolken’ 2.rand, kant Voorbeeld: ‘Nu bleven zijn ogen haperen aan een prachtig oliekopke. 't Lag gedoken maar 't blonk zo smakelijk en 't was schoon bruin geringeld aan de boord’ 3.bovenrand uitdr.: Voorbe...
rand
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 zeer onzuiver diamant, stukjes die fijngestampt worden en dienen tot bewerking van diamant.
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 winkelplank.
rand, zoom (toon de herkomst via de etymologiebank)
VOC - Scheepsbouw : scheepswand tussen kim en reling.