1.gedijen, groeien, (WNT) Voorbeeld: ‘De vruchten waren bekleven en in 't afgaan van die geweldige zonnetijd kreeg Schemel het gevoel van de overwonnen moeilijkheden’ 2.jeugdig worden, voorspoedig groeien, vooruitgaan (WNT) Voorbeeld: ‘Over heel 't hof was er nieuw leven en beweging gekomen, aanhoudend gebleet en dartel gedraaf; Za... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0005.php