Let op: Spelling (deels) uit 1864: ow. [gelijkvloeiend] (ik gedijde, heb gedijd), goed -, voorspoedig voortkomen, groeijen; goed uitvallen; toenemen; verstrekken; onregt goed gedijt niet, wat men op oneerlijke wijze verkregen heeft brengt geen geluk aan. Gevonden op http://www.dbnl.org/tekst/cali003nieu01/cali003nieu01_0010.htm
zich goed ontwikkelen, goed groeien vb: deze baby gedijt goed gestolen goed gedijt niet [als je iets steelt, heb je daar niet veel plezier van] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=gedijen