peuter (VD), kleine jongen, kleuter - Voorbeeld: ‘Baziel ook had een bemelken op de arm en een broerken aan de hand - Voorbeeld: ‘Twee bemels in hun rokje, waren op de eerden vloer aan 't bronselen in de hoop brol-goed’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0005.php