bespreken werkw. Uitspraak: [ bəˈsprekə(n) ] Afbreekpatroon: be·spre·ken Vervoegingen: besprak (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft besproken (volt.deelw.) 1) spreken over Voorbeeld: 'een probleem met de directie bespreken' 2) van te voren regelen dat je iets kunt gebruiken Voorbeelden: 'een tafel voor twee b...
1) Aanroeren 2) Afbaarsen 3) Afpraten 4) Bediscussiëren 5) Behandelen 6) Beoordelen 7) Bepraten 8) Beraadslagen 9) Bestellen 10) Boeken 11) Borneren 12) Confereren 13) Discuteren 14) Doornemen 15) Doorpraten 16) Doorspreken 17) Evalueren 18) Onderspreken 19) Recenseren 20) Reserveren 21) Spreken over iets 1) Aanvragen 2) Aboucheren 3) Bedingen 4) Bediscussiëren 5) Bediscuteren 6) Behandelen 7) Belezen 8) Beloven 9) Beoordelen 10) Bepalen 11) Bepraten 12) Beraadslagen 13) Bestellen 14) Bezweren 15) Boeken 16) Discuteren 17) Doornemen 18) Doorpraten 19) Doorspreken 20) Enunceren 21) Enunciatie 22) Nakaarten 
(Let op: oude spelling) Zie belezen.
praten over iets (toon de herkomst via de etymologiebank)
erover praten vb: ik heb mijn plan met Ahmed besproken
• een gesprek over een bepaald onderwerp voeren •: "zij 'bespraken' de groeiende spanning rond Iran"
praten over iets