bezeten bijv.naamw. Uitspraak: [ bəˈzetə(n) ] Afbreekpatroon: be·ze·ten als je totaal door iets of iemand in beslag wordt genomen Voorbeeld: 'bezeten aan het werk zijn' Synoniem: fanatiek Hij is bezeten van motorrijden. (hij houdt heel veel van motorrijden) 'Hij is helemaal bezeten van dat meisje.' door de duivel bezeten (in de macht v...
1) Betikkeld 2) Dol 3) Doldriftig 4) Driftig 5) Duivels 6) Dwaas 7) Fanatiek 8) Frenetiek 9) Fron 10) Gek 11) Geschift 12) Hartstochtelijk 13) Idioot 14) Krankzinnig 15) Kwaad 16) Maniakaal 17) Manisch 18) Panisch 19) Rabiaat 20) Stapelgek 21) Verkikkerd 22) Vernikkeld 23) Verwoed 24) Waanzinnig 1) Betingeld 2) Bezield 3) Dol 4) Doldriftig 5) Duivels 6) Dwaas 7) Fanatiek 8) Frenetiek 9) Frenetiel 10) Gehanteerd 11) Gek 12) Hartstochtelijk 13) Heel erg vol van 14) Idioot 15) Krankzinnig 16) Kwaad 17) Laaiend 18) Maniakaal 19) Rabiaat 20) Razend 21) Stapelgek 22) Verwoed 23) Waanzinnig 
een boze geest in zich hebbende, krankzinnig (toon de herkomst via de etymologiebank)
overdreven vasthoudend, aan niets anders meer kunnen denken vb: hij is bezeten van zijn computer Synoniemen: fanatiek verbeten Tegenstelling: lauw
krankzinnig
krankzinnig
aan de grond zitten. (Verouderd.)
Spreekwoorden: (1914) Bezeten zijn,