1.vz. (DB) bezijden, naast Voorbeeld: ‘Hij keek naar de voetgangers die bezijds de kar liepen’ 2.bn. zijdelings, zijwaarts Voorbeeld: ‘De wind wringelde nijdig als een slang in dansende woede en huppelde voort in watersprongen met bezijdse keerwervels’ 3.bw. langs, naast, opzij (WNT) Voorbeeld: ‘Hunne schaduwen liepen be... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0005.php