binnenvallen werkw. Uitspraak: [ 'bɪnə(n)vɑlə(n) ] Afbreekpatroon: bin·nen·val·len Vervoegingen: viel binnen (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is binnengevallen (volt.deelw.) 1) onverwacht bezoeken Voorbeelden: 'Ze kwamen mijn huis binnenvallen om me te feliciteren.' , 'Als we niet uitgenodigd worden, kunnen we er niet zomaar...
1) Bezetten 2) Binnendringen 3) Invallen 4) Onverwacht komen aanzetten 5) Onverwachts binnenkomen 6) Onverwachts komen aanzetten 7) Toevallen 1) Binnendringen 2) Invallen 
met haast een haven binnenlopen. Bijvoorbeeld in: We konden daar nog net voor de bui de haven binnenvallen Meer als synoniem met binnenlopen komt de term o.a. voor in het Weekblad Schuttevaer van 30-01-1943.