blieven werkw. Uitspraak: [ 'blivə(n) ] Afbreekpatroon: blie·ven Vervoegingen: bliefde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gebliefd (volt.deelw.) zin hebben in (voedsel) Voorbeelden: 'Ik blief geen groenten.' , 'Blief je nog wat?' Gevonden op https://woorden.org/woord/blieven