bokken werkw. Uitspraak: [ ˈbÉ”kÉ™(n) ] Afbreekpatroon: bok·ken Vervoegingen: bokte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gebokt (volt.deelw.) stug/nors zijn omdat je boos bent Synoniemen: pruilen steigeren Spreekwoorden en zegswijzen • oude bokken hebben stijve horens (=oude mensen hebben vaak vaste gewoon... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/bokken
• [inerg] mokken omdat men zich verongelijkt voelt. • [inerg] (van paarden) de achterhand in de lucht gooien. •(gewestelijk) zich vooroverbuigen, bukken. Gevonden op https://nl.wiktionary.org/wiki/bokken
1.botsen, stoten (DB, Te) Voorbeeld: ‘Mote zet het nog eens en nu bokte ze tegen malkanders kop dat 't dreunde’ 2.uitdr.: Voorbeeld: ‘het kunnen bokken tegen iemand’: het kunnen halen (DB) Voorbeeld: ‘Blomme weet het: tegen die kerel kan hij het niet bokken - in 't praten is hij hem de sterkste en haalt immer gelijkâ... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0005.php