demonteren werkw. Uitspraak: [ demonˈterə(n) ] Afbreekpatroon: de·mon·te·ren Vervoegingen: demonteerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedemonteerd (volt.deelw.) zo uit elkaar halen dat je het weer in elkaar kunt zetten Voorbeeld: 'een bromfiets demonteren' Synoniem: monteren Synoniemen: ontmantelen onttakelen slopen uit elkaar...
1) Afbreken 2) Losmaken 3) Niet bevestigen 4) Onbruikbaar maken 5) Ontmantelen 6) Onttakelen 7) Slopen 8) Uit elkaar halen 9) Uit elkaar nemen 10) Uiteennemen 11) Uitnemen 12) Vaneenscheiden 1) Afbreken 2) Losnemen 3) Ontmantelen 4) Onttakelen 5) Slopen 6) Uitnemen 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Demonteren``] Vuurmonden, schietgaten des vijands D., ze door geschutvuur vernielen of ten minste voor eenigen tijd onbruikbaar maken
Let op: Spelling van 1858 (krijgsk,) afzetten, uit het zadel ligten; het geschut bederven, onbruikbaar maken, tot zwijgen brengen
Het door beschieting onklaar maken of vernielen van vijandelijk geschut en-of ander materieel.
uit elkaar nemen
het door beschieting onklaar maken of vernielen van vijandelijk geschut en-of ander materieel
Uit elkaar halen.