dik bijv.naamw. Uitspraak: [ dɪk ] 1) met een grotere omvang dan normaal Voorbeelden: 'een dik boek' , 'een dikke boom' , 'Als mensen te veel eten worden ze dik.' , 'een dikke jas tegen de kou' Antoniem: dun dik onder het stof zitten (bedekt zijn met een dikke laag stof) een dikke keel (gezwollen door verkoudheid) 2) (v... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/dik
erg breed of met een grote omvang vb: mijn zus is de laatste tijd erg dik een dik belegde boterham [met veel beleg] een dikke huid hebben [ongevoelig zijn] een dikke nek hebben [arrogant zijn, kapsones hebben] een dikke pil [een dik boek] maak je niet dik, dun is de mode [wind je niet op] ... Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=dik
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 hetgeen van onder of van boven of aan beide kanten niet in de juiste verhouding ligt, te weinig geslepen is om de noodige straalbreking te verkrijgen.
Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10742