
1.waggelen en struikelen Voorbeeld: ‘
Zalia trok djoezelend in huis, stak het lampke aan’ Voorbeeld: ‘
Hier en daar liepen dronkenmannen zwemelend over de wegen, djoezelend om hun woning te vinden’ (ibid. 469) 2.insluimeren, dutten Voorbeeld: ‘
Voor zover hij zien kon zat zij roerloos te dutten. Alevenwel had hij duidelijk ...Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0007.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.