het dubbeltje zelfst.naamw. Uitspraak: [ 'dʏbəlcə ] Afbreekpatroon: dub·bel·tje geldstuk van tien cent dat is een dubbeltje op zijn kant (het is nog onzeker af dat goed zal aflopen) zo plat als een dubbeltje (heel plat) ieder dubbeltje twee keer omdraaien (heel zuinig zijn) voor een dubbeltje op de eerste rang/rij willen zitten (het be...
1) Beisje 2) Duppie 3) Geldstuk 4) Munt 5) Muntstuk 6) Nederlandse munt 7) Nederlandse munt vóór de euro 8) Oude Nederlandse munt 9) Schobbetje 10) Tien cent 11) Witje 1) Duppie 2) Schobbetje 3) Tiencentstuk 4) Witje 
tien cent (toon de herkomst via de etymologiebank)
1) Nederlands muntje met de waarde van tien cent (twee stuivers) 2) waarde van een dubbeltje; waarde van tien cent 3) muntje met de waarde van tien eurocent 4) waarde van een eurodubbeltje; waarde van tien eurocent; tien eurocent
• [numismatiek] een oud muntstuk ter waarde van 0,10 gulden.
muntstuk
muntstuk