
de Duitser zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'dœytsər ] Afbreekpatroon: Duit·ser Verbuigingen: Duitsers (meerv.) de Duit - se zelfst.naamw. Uitspraak: [ 'dœyt - sə ] Afbreekpatroon: Duit·ser Verbuigingen: Duitsen (meerv.)
iemand met de Duitse nationaliteit Voorbeeld: 'Duitsers komen vaak naar de Nederlandse kust voor een korte vakantie...
Gevonden op
https://woorden.org/woord/Duitser

1) Teutoon 2) Inwoner van Europa 3) Germaan 4) Bewoner van Duitsland 5) Inwoner van West-Europa 6) Inwoner van Midden-Europa 7) Mof 8) Inwoner van Centraal-Europa 9) West-Germaan 10) Inwoner van Duitsland
Gevonden op
https://mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Duitser/1

iemand met de Duitse nationaliteit; iemand die behoort tot het Duitse volk; iemand die afkomstig is uit Duitsland; inwoner van Duitsland In het meervoud in toepassing op het volk en, meestal in het meervoud, ook in toepassing op vertegenwoordigers van een nationale sportploeg of andere groep.
Gevonden op
https://anw.ivdnt.org/article/Duitser

• [demoniem] een inwoner van Duitsland.
Gevonden op
https://nl.wiktionary.org/wiki/Duitser

persoon uit Duitsland
Gevonden op
https://uitleenwoordenbank.ivdnt.org/index.php/uitleen/zoek_gecombineerd_ca
Geen exacte overeenkomst gevonden.