duizelen werkw. Uitspraak: [ ˈdœyzələ(n) ] Afbreekpatroon: dui·ze·len Vervoegingen: duizelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geduizeld (volt.deelw.) duizelig maken; in verwarring brengen Voorbeeld: 'Die ontdekking deed de geleerden duizelen.' het duizelt me (het wordt me te veel, ik kan het niet meer begrijpen) 'Ik heb nog maa... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/duizelen