bepleiten werkw. Uitspraak: [ bəˈplɛitə(n) ] Afbreekpatroon: be·plei·ten Vervoegingen: bepleitte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft bepleit (volt.deelw.) voorstander van iets zijn en dat zeggen Voorbeelden: 'hervormingen bepleiten' , 'je onschuld bepleiten' Synoniemen: : pleiten voor, propageren Synoniemen: pleiten pleiten voor p...
1) Beargumenteren 2) Pleiten 3) Verdedigen 1) Iets met woorden verdedigen 2) Met argumenten verdedigen 3) Pleiten 4) Pleiten voor 5) Propageren 6) Reden aanvoeren 7) Redenen aanvoeren 8) Verdedigen 9) Voorstaan 
verdedigen dat het moet gebeuren vb: hij bepleitte de aanstelling van een toezichthouder
• [ov] argumenten aandragen om een te nemen beslissing in bepaalde zin te beïnvloeden