de dupe zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈdypə ] Afbreekpatroon: du·pe Verbuigingen: dupes (meerv.) de dupe zijn van (nadeel hebben van (een specifieke oorzaak)) 'de dupe zijn van de bezuinigingen' Synoniemen: lul pieneut pineut sigaar 
1) Iemand die is bedrogen 2) Iemand die wordt beetgenomen 3) Slachtoffer van list en bedrog 4) Bedrogen persoon 5) Haasje 6) Bedrogene 7) Iemand die is misleid 8) De gefopte 9) Persoon die is beetgenomen 10) Slachtoffer 11) Benadeelde 12) Slachtoffer van een zwendel 13) Persoon die voor de gek is gehouden 1) Benadeelde 
bedrogene
Let op: Spelling van 1858 Fr, een bedrogene; hij die zich voor den gek laat houden. Duperen, bedriegen, voor den gek houden, misleiden
slachtoffer (toon de herkomst via de etymologiebank)
wie buiten zijn schuld schade lijdt vb: het kind is vaak de dupe als zijn ouders gaan scheiden Synoniem: slachtoffer