duvelen werkw. Afbreekpatroon: du·ve·len Verbuigingen: duvelde Vervoegingen: geduveld (volt.deelw.) 1) (informeel) last veroorzaken 2) (informeel) plotseling vallen Voorbeelden: 'Hij viel in slaap op de bank en duvelde daarna op de grond' , 'Sy sprongh mijn strack op mijn Schoodt,<br />Hondtje sey sij laadt o... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/duvelen