I enig bijv.naamw. Uitspraak: [ ˈenəx ] 1) waarvan er maar één is Voorbeeld: 'de enige manier om het te doen' Synoniem: uniek enig kind zijn (geen broers of zussen hebben) 2) erg leuk Voorbeeld: 'Wat een enige ketting heb je om!' Synoniemen: : beeldig, snoezig II enig pronoun Uitspraak: [ ˈenəx ] 1) 
1) Voortreffelijk 2) Zonder weerga 3) Weergaloos 4) Weinig 5) Weinig voorkomend 6) Welk dan ook 7) Waarvan geen tweede is 8) Waarnaast geen tweede bestaat 9) Waar geen tweede van is 10) Enige 11) Snoezig 12) Welke dan ook 13) Zeer leuk 14) Dezelfde 15) Voornaamwoord 16) Uitsluitend 17) Uitzonderlijk 
een kleine hoeveelheid, een beetje vb: ik heb wel enig vertrouwen in hem Tegenstellingen: boel hoop massa stoot veel bende talrijk tig ettelijkeer is er maar één van vb: dat is de enige manier om het te doen
onbepaald voornaamwoord
1.onbep. telw.: een klein aantal, een paar Voorbeeld: ‘Hij ging dan enige stappen achteruit om te bewonderen’ 2.bn. a)ten getale van één, enkel
onbepaald voornaamwoord
uniek , in zekere mate (toon de herkomst via de etymologiebank)