escaleren werkw. Uitspraak: [ ɛskaˈlerə(n) ] Afbreekpatroon: es·ca·le·ren Vervoegingen: escaleerde (verl.tijd ) Vervoegingen: is geëscaleerd (volt.deelw.) (van conflicten) erger/heviger worden Voorbeeld: 'Het geweld escaleerde.' Antoniem: de-escaleren Synoniem: hoog oplopen 
1) Steeds erger worden 2) Ernstiger worden 3) Erger worden 4) Uit de hand lopen 5) Verergeren 6) Verhevigen 7) Verscherpen 8) Tekeergaan 9) Trapsgewijs verhevigen 10) Hoog oplopen 11) Geleidelijk uitbreiden 
steeds ernstiger worden
uit de hand lopen
steeds ernstiger worden (toon de herkomst via de etymologiebank)
uit de hand lopen Voorbeeld: Als dat zo door gaat, dan escaleert het straks.