het feit zelfst.naamw. Uitspraak: [ fɛit ] Verbuigingen: feiten (meerv.) iets waarvan zeker is dat het gebeurd is of dat het waar is Voorbeeld: 'het is een feit dat...' een vaststaand feit (een feit dat zeker is) een voldongen feit (een feit waaraan je niets meer kunt veranderen) een strafbaar feit plegen (iets doen waarvoor je door de rec...
1) Bewezen waarheid 2) Daad 3) Fait 4) Feitelijkheid 5) Gebeurtenis 6) Gegeven 7) Geval 8) Gegarandeerde waarheid 9) Gedocumenteerde gebeurtenis 10) Handeling 11) Iets dat vaststaat 12) Iets dat is gebeurd 13) Incident 14) Informatie 15) Objectieve realiteit 16) Omstandigheid 17) Onomstotelijk bewezen zaak 1) Daad 2) Evenement 3) Factum 4) Fait 5) Gebeurtenis 6) Gegeven 7) Geval 8) Handeling 9) Incident 10) Omstandigheid 11) Realiteit 12) Voorval 13) Weetje 14) Wetenswaardigheid 
omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat (toon de herkomst via de etymologiebank)
wat bekend is of wat je weet vb: de feiten bewijzen dat hij het heeft gedaan
•een gebeurtenis of omstandigheid die werkelijk gebeurd is.
daad, wat werkelijk is
daad, wat werkelijk is
Iets waarvan de werkelijkheid vaststaat, omdat het met objectieve middelen is waargenomen.