de fruitschaal zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ 'frœytsxal ] Afbreekpatroon: fruit·schaal Verbuigingen: fruitschalen (meerv.) schaal om fruit op te leggen Voorbeeld: 'een fruitschaal met appels, peren, bananen en druiven' ...
1) Vruchtenschaal 2) Huishoudartikel 3) Deel van een servies 
De 'fruitschaal' is een veelvoorkomend voorwerp in vele huishoudens. Vaak wordt in plaats van een fruitschaal een fruitmand gebruikt, vooral als gift voor zieken.