de garagehouder zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: ga·ra·ge·hou·der Verbuigingen: garagehouders (meerv.) Verbuigingen: garagehoudertje (verkleinwoord) eigenaar van een autowerkplaats (garage) Voorbeeld: 'Een persoon die een garage uitbaat, noemen we in de standaardtaal een garagehouder of een garagist.' . 1 definitie... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/garagehouder