
1.zaak, nering, bedrijf (met inbegrip van de gebouwen, de grond) (VD 2, DB) Voorbeeld: ‘
Ginder ver rees een gedoen op, groot als ene stad: Quélins Hofsteê’ 2.(minachtend) van personen, inz. van kinderen (VD 3, Te, Lo) Voorbeeld: ‘
Wat neukt ons dat jong gedoen, gromde hij’ (Langs Wegen 15)
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0010.php

zich tevreden stellen met, voldoende zijn - Voorbeeld: ‘
Veel eten is slecht voor mensen lijk wij, meende Lite Lo; we moeten te dikwijls zonder gedoen’
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0010.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.