(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) (Hebr. chamêtz): gedeesemd, gezuurd, en al wat gedurende den Paaschtijd niet in het bezit van een Israëliet mag zijn
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10740
Geen exacte overeenkomst gevonden.